FanFiction wiki
Geen bewerkingssamenvatting
(Laatste H online gezet)
Regel 447: Regel 447:
 
De vier katten keken elkaar even aan, voor ze zich tot Loofster richtten. ‘De SterrenClan?’, vroeg Blad. ‘De SterrenClan is de plaats waar de katten van alle vijf de Clans heengaan nadat ze zijn gestorven. Ook leven onze voorouders daar, die soms profetieën sturen naar onze medicijnkat, Echozang’, en ze wees naar de zilvergestreepte poes aan de ingang van haar hol. ‘Wacht er zijn nog meer van deze… Clans?’, was Salie’s vraag. ‘Ja, alleen leeft de HemelClan hier in zijn eentje. Een aantal seizoenen geleden heeft Vuurster ons bij elkaar gebracht nadat de oude HemelClan was vernietigt. Vuurster is de leider van de DonderClan, hij woont hier ver vandaan. Dan zijn er ook nog de RivierClan, Vuurster had ons verteld dat dat de beste zwemmers van hun woud waren, en de SchaduwClan, die erg sluw en stil zijn. Ohja, en dan heb je ook de WindClan nog, de snelste krijgers, die op de vlakten leven’, vertelde ze hen. ‘Alle Clans zijn aangepast op hun omgeving, de RivierClan was zo ontwikkelt dat ze super goed konden zwemmen, net als de DonderClan, die goed moest kunnen sluipen en bomenklimmen dankzij het dichte loofbos waar zij in leven. De WindClan katten zijn heel gestroomlijnd en slank, zodat ze zelfs met de sterkste winden snel kunnen rennen om achter prooi aan de jagen, en dan de SchaduwClan, de stilste krijgers van het woud, omdat de moerassen en naaldwouden daar weinig beschutting bieden en wij HemelClan katten hebben goed ontwikkelde zoolkussentjes voor het jagen op de scherpe rotsen in de kloof’, voegde ze trots toe. De vier katten luisterden stomverbaasd toe. ‘Blad boog zich naar Spars oor toe en fluisterde: ‘Is dit niet precies waar we over gedroomd hebben?’, en Spar knikte langzaam. Vlam en Salie keken hen aan en wisten precies wat Blad gezegd had en knikten ook, met grote ogen. ‘Waar ligt dat woud wij jij over spreekt?’, vroeg Spar. Loofster hield haar kop scheef. ‘Waarom willen jullie dat weten?’.
 
De vier katten keken elkaar even aan, voor ze zich tot Loofster richtten. ‘De SterrenClan?’, vroeg Blad. ‘De SterrenClan is de plaats waar de katten van alle vijf de Clans heengaan nadat ze zijn gestorven. Ook leven onze voorouders daar, die soms profetieën sturen naar onze medicijnkat, Echozang’, en ze wees naar de zilvergestreepte poes aan de ingang van haar hol. ‘Wacht er zijn nog meer van deze… Clans?’, was Salie’s vraag. ‘Ja, alleen leeft de HemelClan hier in zijn eentje. Een aantal seizoenen geleden heeft Vuurster ons bij elkaar gebracht nadat de oude HemelClan was vernietigt. Vuurster is de leider van de DonderClan, hij woont hier ver vandaan. Dan zijn er ook nog de RivierClan, Vuurster had ons verteld dat dat de beste zwemmers van hun woud waren, en de SchaduwClan, die erg sluw en stil zijn. Ohja, en dan heb je ook de WindClan nog, de snelste krijgers, die op de vlakten leven’, vertelde ze hen. ‘Alle Clans zijn aangepast op hun omgeving, de RivierClan was zo ontwikkelt dat ze super goed konden zwemmen, net als de DonderClan, die goed moest kunnen sluipen en bomenklimmen dankzij het dichte loofbos waar zij in leven. De WindClan katten zijn heel gestroomlijnd en slank, zodat ze zelfs met de sterkste winden snel kunnen rennen om achter prooi aan de jagen, en dan de SchaduwClan, de stilste krijgers van het woud, omdat de moerassen en naaldwouden daar weinig beschutting bieden en wij HemelClan katten hebben goed ontwikkelde zoolkussentjes voor het jagen op de scherpe rotsen in de kloof’, voegde ze trots toe. De vier katten luisterden stomverbaasd toe. ‘Blad boog zich naar Spars oor toe en fluisterde: ‘Is dit niet precies waar we over gedroomd hebben?’, en Spar knikte langzaam. Vlam en Salie keken hen aan en wisten precies wat Blad gezegd had en knikten ook, met grote ogen. ‘Waar ligt dat woud wij jij over spreekt?’, vroeg Spar. Loofster hield haar kop scheef. ‘Waarom willen jullie dat weten?’.
 
‘Omdat wat jij zojuist hebt beschreven precies is waar wij alle vier over gedroomd hadden, dat moet de plek zijn waar we heen moeten gaan!’. Loofster keek hen even een beetje vertwijfeld aan, voor ze antwoordde. ‘Ik weet alleen dat Vuurster en Zandstorm ons hadden gevonden door de rivier te volgen, maar ik weet zelf eerlijk gezegd niet waar ze precies vandaan kwamen’. ‘Dat is niet erg, dit is al meer hulp dan we konden wensen’, zei Vlam warm. Loofster keek en alle vier even aan voor ze sprak. ‘Als jullie die reis willen maken moeten jullie goed uitgerust zijn dus jullie zullen eerst een nacht goed moeten slapen’. ‘Weet jij misschien een slaapplek, onze katten zijn namelijk doodop’, vroeg Spar. ‘Ja, jullie kunnen de grot slapen, daar is genoeg plek voor al jullie katten, en morgen zal Echozang jullie reiskruiden geven voor jullie gaan’. De katten knikten en volgden Loofster het hol uit, ze hadden er lang genoeg gezeten dat het al avond was en de sterren waren aan de lucht verschenen. ‘Zie je ze schijnen? Dat is de SterrenClan, ze waken over ons, dag en nacht’, legde Echozang zachtjes aan Blad uit. ‘Het is prachtig’, was het enige wat hij uit kon brengen. Buiten stonden sommige van zijn katten in het midden van de open plek een beetje ongemakkelijk te wachten, maar sommige katten waren in gesprek met katten van de HemelClan katten. De donkerrode kater die in het begin nogal vijandig had gedaan tegen Blad en zijn katten kwam op hen afgelopen. ‘Wat gaat er met hen gebeuren?’, vroeg hij aan Loofster. ‘Ze zullen een nacht verblijven in onze grot, morgen gaan ze weer weg, ze zijn op doorreis, Scherpklauw’. De rode kater gromde alleen even en liep daarna met grootte passen weg. Loofster rolde met haar ogen. ‘Katers’, mompelde ze en Vlam en Salie moesten er een beetje om lachen. ‘Kom mee, ik zal jullie de grot laten zien waar jullie kunnen slapen’.
 
‘Omdat wat jij zojuist hebt beschreven precies is waar wij alle vier over gedroomd hadden, dat moet de plek zijn waar we heen moeten gaan!’. Loofster keek hen even een beetje vertwijfeld aan, voor ze antwoordde. ‘Ik weet alleen dat Vuurster en Zandstorm ons hadden gevonden door de rivier te volgen, maar ik weet zelf eerlijk gezegd niet waar ze precies vandaan kwamen’. ‘Dat is niet erg, dit is al meer hulp dan we konden wensen’, zei Vlam warm. Loofster keek en alle vier even aan voor ze sprak. ‘Als jullie die reis willen maken moeten jullie goed uitgerust zijn dus jullie zullen eerst een nacht goed moeten slapen’. ‘Weet jij misschien een slaapplek, onze katten zijn namelijk doodop’, vroeg Spar. ‘Ja, jullie kunnen de grot slapen, daar is genoeg plek voor al jullie katten, en morgen zal Echozang jullie reiskruiden geven voor jullie gaan’. De katten knikten en volgden Loofster het hol uit, ze hadden er lang genoeg gezeten dat het al avond was en de sterren waren aan de lucht verschenen. ‘Zie je ze schijnen? Dat is de SterrenClan, ze waken over ons, dag en nacht’, legde Echozang zachtjes aan Blad uit. ‘Het is prachtig’, was het enige wat hij uit kon brengen. Buiten stonden sommige van zijn katten in het midden van de open plek een beetje ongemakkelijk te wachten, maar sommige katten waren in gesprek met katten van de HemelClan katten. De donkerrode kater die in het begin nogal vijandig had gedaan tegen Blad en zijn katten kwam op hen afgelopen. ‘Wat gaat er met hen gebeuren?’, vroeg hij aan Loofster. ‘Ze zullen een nacht verblijven in onze grot, morgen gaan ze weer weg, ze zijn op doorreis, Scherpklauw’. De rode kater gromde alleen even en liep daarna met grootte passen weg. Loofster rolde met haar ogen. ‘Katers’, mompelde ze en Vlam en Salie moesten er een beetje om lachen. ‘Kom mee, ik zal jullie de grot laten zien waar jullie kunnen slapen’.
  +
  +
==Hoofdstuk 23==
  +
Het bleef akelig stil onder de katten uit de RivierClan toen ze langzaam dachten te beseffen dat ze nog een kat waren verloren. Katten begonnen al door te lopen, en Kwikstaart draaide zich ook om maaar net toen ze een poot wou verzetten klonk er een gedempte schreeuw van achter hen: ‘Wacht op ons!’. Daar liepen drie katten, Roodvacht, bloedend uit zijn schouder en een wond op zijn kop, en pijnlijke brandwonden maar met een kletsnatte vacht waar damp vanaf kwam, met de bewusteloze Meervalpoot tussen zijn kaken. De pootjes van de gewonde leerling schraapten hulpeloos over de rokende bosgrond. De derde kat strompelde moe, verslagen en druipend achter de twee aan. Zelf door de tranen van de rook heen was aan de doffe blauwgrijze niet te twijfelen wie de kat was. ‘Bladster! Hoe..’, was het enige dat Kwikstaart kon uitbrengen. Hij schudde alleen maar moe zijn kop en liep langs haar heen. Langzaam aan haalde ze de Clan weer in. Ineens vertraagde Sterpoot zijn pas tot hij naast zijn moeder liep. ‘We kunnen niet via deze weg, dat heeft de blauwe kat mij verteld, anders zullen er katten sterven’, zei hij zachtjes maar zeker. Kwikstaart schrok op toen ze zijn woorden hoorde. ‘Nee, het is de boom aan het einde van die pad waar we voor moeten oppassen, omdat die anders omvalt’. Ze hoestte even voor ze adem haalde om haar Clan erover in te lichtten maar Sterpoot porde tegen haar schouders voor ze iets kon uitbrengen. ‘Vanaf de Hoogstenen heb ik gezien hoe er vuur op het pad vloeide, door het vieze water’, zei hij bang. Kwikstaart was even verward maar Sterpoot aarzelde niet langer een riep een luid stopteken naar hen. De meeste katten stopten en keken met grote ogen achterom maar twee katten liepen dwars door. ‘Jullie moeten stoppen anders zullen jullie sterven!’, riep Sterpoot wanhopig uit naar de katten die niet luisterden. Met grote sprongen haalde Hellevuur de twee katten in en versperde hen de pas. ‘Ga aan de kat muizenbrein, wij zullen niet sterven door jullie toedoen’. Kwikstaart herkende de stem van Wolfvacht en de witte vacht die onder het as zat van Vospels. Ze maakten net aanstalten om Hellevuur opzij te duwen tot er een soort gedempte donderklap te horen was. Vanaf de heuvel waar de katten naast stonden stroomde een dikke laag zwart spul naar beneden. Toen het halverwege was vatte het vlam en vuur stroomde als een modderstroom van de heuvel af, vlak langs de poten van de twee niet-luisterende katten. Ze deinsde geschrokken achter uit toen de hitte ervan de voorste haartjes van hun voorpoten schroeide. ‘Luister voortaan naar waarschuwingen als die worden gegeven’, klonk de stem van Bladster, schor en zonder veel kracht. ‘Maar hoe kon die onnozele leerling nu weten dat dit zou gebeuren’, vroeg Vospels. Kwikstaarts haren nekharen stonden rechtovereind, hoe durfde ze zo over haar zoon te praten, de kat die haar leven net had gered. ‘Luister jij eens heel goed-‘, begon ze maar Sterpoot raakte haar aan mijn zijn staart en richtte zich tot haar toen hij zei: ‘Laat haar maar, ze is nu gewoon in paniek, laten we zorgen dat we hier wegkomen’. Kwikstaart stond versteld van de volwassen blik die Sterpoot in zijn ogen had. Ze knikte hem warm toe voor ze met de katten meeliep de heuvel op, langs de rivier van vlammen. Bovenaan de heuvel stond een deel van de grond compleet in de brand, maar de katten konden en gemakkelijk omheen. ‘Au!’, klonk het in de achterhoede, ‘ik ben ergens in gestapt’. Het was Zilverzon, die haar poot bloedend omhoog. Kruidstaart rook aan haar verwonde poot. ‘We kijken er later naar, kom, leun op mijn schouder’. Het Donderpad kwam nu in zicht. Door het harde geknetter van de vlammen konden de katten niet goed horen of er monsters aankwamen. ‘We moeten echt door, we kunnen niet veel langer volhouden hier’, zei Bliksemkaak tegen de Clan en hij zette zich schrap om het donderpad over te sprinten maar Hellevuur sprong tegen Bliksemkaaks zij aan en duwde hem omver tijdens zijn sprong. Een hartslag later vluchten er twee ruisachtige rode monsters huilend het donderpad over. ‘Jullie moeten wachten op mijn teken’, zei hij alleen. Er kwamen nog twee monster langs terwijl ze uit volle borst jankten. ‘Misschien zijn de monster ook wel bang voor het vuur, fluisterde Sterpoot in Kwikstaarts oor. Ze snoerde hem de mond. ‘Let op wanneer Hellevuur het teken geeft’, zei ze streng. Een kort moment later weer klonk de kreet van Hellevuur over het lawaai van de vlammen heen en alle katten, zelfs de oudsten, sprintten massaal het donderpad over. Eenmaal aan de overkant was de zien wat voor ravage de vlammen hadden aangericht op het woud, ook het Schaduw- en Donderterritorium waren door het vuur getroffen. Bladster zakte in elkaar. Zijn ademhaling was schor en oppervlakkig. Waterklauw en Vispels tilden hem op en ondersteunden hem toen ze verder liepen. Nu was de Clan bijna bij het Windterritorium aangekomen, maar toen kreeg Kwikstaart een enorme, dikke loofboom in zicht. De stam van de boom was in vlammen gehuld, evenals zijn takken waarvan er af en toe een paar na smeulend naar beneden vielen. Kwikstaart keek om zich heen en dacht snel na. De boom zou hoe dan ook omvallen, maar als die was gevallen waren de katten in het brandende woud opgesloten. Er was geen andere weg dan langs de boom heen. Er klonk een luid gekraak toen er vonken van de stam afstegen. ‘Rennen!’, riep Kwikstaart zo luid mogelijk. ‘Help de oudsten!’. Kwikstaart pakte de kitten van Groenvacht en sprintte langs de boom om de kitten aan de andere kant neer te leggen. Ze rende terug om mee te helpen de oudsten aan de andere kant te krijgen. De boom begon nu te vallen terwijl de laatste krijgers naar veiligheid sprinten. Voor de boom neerkwam was de hele Clan veilig aan de andere kant, en uit het woud. Kwikstaart dankte de SterrenClan in stilte voor ze zit omdraaide en achter haar Clan aan de nacht in liep.
  +
   
   

Versie van 27 jul 2020 08:21

!!Dit verhaal is eigendom van Kwikstaart01!!


Mijn Fanfiction: Brandende Wanhoop

Mijn eerste Fanfictie zal Brandende Wanhoop heten want dat vond ik wel aantrekkelijk klinken en hoort goed bij het onderwerp maar ik ga natuurlijk niet spoilen XP Alvast veel plezier met lezen!


Brandende Wanhoop cover




De Clans

  • De clans leven in dit verhaal in vrede, de grenzen worden natuurlijk wel nog steeds beveiligd met patrouilles maar verder is er geen onderlinge ruzie.



DonderClan

Rang Naam Beschrijving Leerling van -\Moeder van -
Leider Lichtster Prachtig rode poes met blauwe ogen
Commandant Goudpels Goudkleurige cyperse kater
Medicijnkat Zilverschijn Zilverkleurige poes met grijze strepn
Krijger Honingvacht Grote, rode kater
Krijger Grastand Blauwgrijze kater met lange klauwen
Krijger Bontpels Witte poes met amberkleurige ogen
Krijger Taanklauw Lapjespoes met blauwgroene ogen
Krijger Besstaart Donkere kater
Krijger Zonhart Goudkleurigepoes
Krijger Halvemaan Grijswitte poes met blauwe ogen
Krijger Donderklauw Lichtgrijze kater
Krijger Witvacht Witte poes met groene ogen
Leerling Zandpoot Bleke kater met groene ogen Halvemaan
Leerling Donkerpoot Zwarte poes met blauwe ogen Bontpels
Leerling Dagpoot Goudkleurige poes met amberkleurige ogen Grastand
Moederkat Roosstaart Grijze poes met schitterende, blauwe ogen Honingvachts kits
Oudste Rotsvacht Grijze kater
Oudste Klauwvel Oudste kater van de Clan, grijs en gehavend door vele gevechten

RivierClan

Rang Naam Beschrijving Leerling van -\Moeder van -
Leider Bladster Blauwgrijze cyperse kater
Commandant IJzerstaart Witte kater met grijze strepen
Medicijnkat Kruidstaart Bleke poes met crémekleurige strepen
Krijger Kwikstaart Rode poes met witte poten en zilverkleurige ogen Sterkit en Springkit
Krijger Bliksemkaak Grijs cyperse kater, met een lange staart, sterke kaken en intens oranje ogen
Krijger Waterklauw Lapjespoes met amberkleurige ogen
Krijger Vispels Schildpad poes met blauwe ogen
Krijger IJsklauw Witte kater met blauwe ogen
Krijger Eclipsvacht Sterke zwart-witte poes met een geen en groen oog
Krijger Roodvacht Rode kater
Krijger Lichtveder Kleine witte poes met groene ogen
Krijger Hellevuur Rode kater met groene ogen
Krijger Zilverzon Zilverkleurige poes met blauwe ogen
Krijger Wolfvacht Lichtgrijze kater met blauwe ogen
Krijger Vospels Witte poes met rode vlekken
Leerling Kleipoot Grijze poes IJsklauw
Leerling Blauwpoot Blauwgrijze kater Zilverzon
Leerling Meervalpoot Bruin gecyperde poes Bliksemkaak
Leerling Klauwpoot Grijze kater Wolfvacht
Leerling Muispoot Klein grijs katertje Vispels
Moederkat Groenvacht Mooie crèmekleurige poes met groene ogen kittens van Wolfvacht
Oudste Vliegsnor Oude rode kater

WindClan

Rang Naam Beschrijving Leerling van -\Moeder van -
Leider Sparster Bruine kater met een uitzonderlijk lange vacht
Commandant Wespenstaart Bleke kater met zwarte strepen
Medicijnkat Loofpels Bruine poes met groene ogen
Krijger Krabklauw Zwarte kater met veel littekens
Krijger Ebbenrots Witte poes met groene ogen
Krijger Regenvoet Grijze poes met groene ogen
Krijger Breekpels Kleine witte poes van wie haar poot onherstelbaar gebroken is
Krijger Vuurvacht Donkerrode kater
Krijger IJsrots Witte kater met groene ogen
Krijger Roompels Cyperse crèmekleurige poes
Krijger Zonnevlam Rode poes met blauwe ogen
Krijger Witsnor Grote witte kater
Krijger Roestpels Bruine poes met grijze ogen
Krijger Vinkveder Rood met zwarte poes
Leerling Spreeuwpoot Grijze kater Zonnevlam
Leerling Hulstpoot Zwart-witte poes met één opvallend rood oog en een groen oog Witsnor
Moederkat Roodvonk Rode poes Kits van Vuurvacht: Sparkit, Windkit en Luchtkit
Oudste Addernaald Zwarte kater met gele ogen
Oudste Salievacht Witte poes met grijze strepen

SchaduwClan

Rang Naam Beschrijving Leerling van -\Moeder van -
Leider Avondster Witte poes met zwarte vlekken
Commandant Taxusvlam Rode kater
Medicijnkat Spikkelpels Gespikkelde grijze poes
Krijger Assevacht Donkergrijze kater
Krijger Zwartpels Zwarte kater met blauwe ogen
Krijger Helderhemel Witte poes met blauwe ogen, voormalig lid van de WindClan
Krijger Nachtstaart Donkere kater
Krijger Konijnklauw Donkergrijze kater
Krijger Sterrepels Zwarte poes met kleine witte vlekjes
Krijger Maanlicht Lichtgrijze poes
Krijger Kikkerpels Rode kater
Krijger Scherpstaart Zwarte kater met blauw-gele ogen, vroeger een zwerfkat
Leerling Steenpoot Grijze kater Maanlicht
Leerling Waterpoot Blauwgrijze poes Sterrepels
Moederkat Rozenstaart Witte poes met groene ogen Taxusvlams kits: Vliegkit, Torkit, Sintelkit en Moeraskit

Het proloog is weggehaald omdat de plannen voor het verhaal gewijzigd zijn, misschien komt er dus een anders proloog, misschien niet.

Hoofdstuk 1

Kwikstaart stond net klaar om op jacht te gaan met haar partner Bliksemkaak toen ze werd geroepen door IJzerstaart, de clancommandant.'Sorry Kwikstaart ik ben bang bang dat je op patrouille moet', zei hij tegen haar. 'Maar de hoop verse prooi dan? Hij moet toch een beetje op voorraad blijven?', probeerde ze IJzerstaart om te krijgen. 'Dan jaag je toch gewoon tijdens de patrouille.', zei hij terug. 'Mag Bliksemkaak dan ook mee?', vroeg ze. 'Nee hij moet Meervalpoot dringend trainen.', zei IJzerstaart terug. 'Oke', mopperde ze en ging naar de patrouille die onder leiding van Waterklauw klaar stond om te vertrekken. 'Ja, zijn we compleet? Oke dan gaan we', zei Waterklauw. Onderweg jaagde Muispoot op wat blaadjes die voorbij dwarrelden. 'Maak niet zo'n herrie', snauwde Kwikstaart en had meteen spijt van de scherpe toon die ze leverde. 'S-sorry Kwikstaart', mauwde Muispoot schuldig en liep heel zachtjes door zonder ook maar op de blaadjes te letten. Hij leerd het wel, dacht ze in zichzelf. Tegen de tijd dat ze de grens van het Donder Territorium hadden bereikt kreeg Kwikstaart en vreemde geur in haar neus. Het rook sterk en vies en deed haar denken aan monsters. De anderen roken het duidelijk ook want Waterklauw stopte haar patrouille en Vispels vroeg wat die geur was. 'Dat gaan we onderzoeken, maar wees wel voorzichtig.', miauwde Waterklauw en stak haar kop in de lucht om te bepalen waar de geur vandaan kwam. 'Die kant op', zei ze uiteindelijk en de patrouille volgde haar in de richting naar de grens. De geur werd steeds sterker en begon uiteindelijk zelfs pijn te doen in haar neus, maar ze bleef doorzetten. Uiteindelijk vond ze de bron van de pijnlijk scherpe geur. Het waren tweebeen spullen in de vorm van boomstammen maar dan veel korter. Er waren 4 van die boomstammen en hadden allemaal een andere kleur. Uit een blauwe stam kwam een soort zwart water. De geur was nu zo heftig dat ze alle vier moeite kregen om adem te halen. 'Wat zijn dat voor dingen', miauwde Vispels verstikt. 'Het lijkt erop dat het weer eens tweebeen troep is, we onderzoeken het maar wees voorzichtig allemaal, Muispoot, jij wacht hier beter', zei Waterklauw resoluut. 'Maar ik wil ook mee', protesteerde Muispoot. 'Jij bent een leerling en je hebt naar mij te luisteren!', zei ze streng. Muispoot bleef waar hij was en Kwikstaart, Vispels en Waterklauw liepen behoedzaam daar de spullen. Na enkele ogenblikken riep Vispels:'Ik trek deze geur echt niet meer, ik ga terug'. Kwikstaart gaf haar wel gelijk; het stonk vreselijk. 'Oke, we gaan terug naar het kamp en melden het aan Bladster', miauwde Waterklauw, en de vier katten gingen terug naar het kamp. Onderweg probeerde Kwikstaart nog te jagen maar er was maar weinig prooi te vinden. Plotseling kreeg ze een nieuwe, walgelijke geur binnen. 'Gadver, het ruikt naar kraaienvoer', zei Vispels. 'Het ruikt inderdaad niet goed, maar we kijken daar later wel naar', reageerde Waterklauw. Kwikstaart glipte achter de patrouille langs het struikgewas in. Ze was vastberaden er achter te komen waarom ze die geur rook en wat het was. Ineens rook ze ook die pijnlijke geur weer. Ze probeerde de braakneigingen tegen te gaan en liep door. Wat ze daar aantrof zorgde ervoor dat haar maag omdraaide. 'In SterrenClansnaam, wat is hier gebeurd?', mompelde ze in zichzelf. De gehele plaats was volgestroomd met zwart water en ander soort water dat zo sterk rook dat ze bijna flauwviel. Een paar vossenlengtes voor haar stonden weer 7 van die boomstammen, allemaal lekten ze een soort vloeistof. Kwikstaart was er van overtuigd dat dit geen boomstammen waren, maar een soort voorwerpen van monsters of tweebenen; dit was absoluut niet natuurlijk. Maar hier was nog een ander aspect aanwezig waardoor Kwikstaart bijna ondraaglijk misselijk werd. Naast de tweebeen-monster spullen lagen allemaal gestorven dieren. Daar kwam die kraaienvoer geur dus vandaan. Achter haar hoorde Kwikstaart doffe pootstappen klinken en Waterklauw kwam tevoorschijn. 'Kwikstaart, waar zat je nou? We waren hartstikke onge-, wat is dat?!', zei Waterklauw ademloos. 'Ik weet het niet, maar het lijkt erop dat deze dingen door het hele territorium verspreid zijn, en dat zullen we moeten melden', zei Kwikstaart terug. Waterklauw gromde instemmend en wenkte Kwikstaart met haar oren als teken haar te volgen.

Hoofdstuk 2

'Laat alle katten die oud genoeg zijn om hun eigen prooi te vangen, verzamelen onder de Hoge Tak voor een clanvergadering', riep Bladster door het kamp. De katten die op de open plek hadden gelegen keken verschrikt op. Uit het krijgershol verschenen de bezorgde gezichten van IJsklauw en Eclipsvacht en Kruidstaart keek vragend op naar Bladster. De katten begonnen geleidelijk te verzamelen onder de Hoge Tak om naar Bladsters preek te luisteren. 'De Dageraad patrouille is zojuist teruggekeerd met nieuws', zei hij luid door het kamp. 'Waterklauw, wil jij het hen vertellen?', vroeg Bladster aan Waterklauw. Waterklauw knikte en sprong richting Bladster. 'Toen we langs de grens van de DonderClan patrouilleerden roken we een vreemde geur. Het is een sterke prikkende geur, zo een die je ruikt wanneer er een monster is de buurt is. Wij zijn op onderzoek uitgegaan en troffen vreemde tweebeen troep aan, die vreemd zwart water bloeden en soms doorzichtig water, wat een extreem sterke geur heeft. We besloten daarna gewoon terug te gaan naar het kamp tot wij een kraaienvoerachtige lucht roken. Kwikstaart is er stiekem op af gegaan en trof daar meer van die troep aan, maar dat niet alleen, ook veel dode prooi. Het feit dat we de troep twee keer aantroffen in het territorium kan aangeven dat er door het hele gebied tweebeenspullen liggen', rapporteerde Waterklauw. Ondertussen was er al veel angstig geroezemoes te horen in de menigte. 'Oké, ik ga er meer patrouilles op uit sturen die moeten uitkijken naar die vreemde dingen. Als een van jullie er ook maar één zien moeten jullie dat meteen zeggen. Hellevuur, neem Wolfvacht, IJsklauw, Klauwpoot en Kleipoot mee op jou patrouille', zei Bladster. 'Komt goed', zei Hellevuur. 'Waterklauw, neem jij Zilverzon, Eclipsvacht en Muispoot mee', zei Bladster. Waterklauw riep haar patrouille bij elkaar en de rest van het kamp kwam ook weer in beweging. 'IJzerstaart, mag ik dat nu wel met Bliksemkaak op jacht?', vroeg Kwikstaart. 'Normaal had het gemogen Kwikstaart, maar Bladster wilde jou spreken. Hij verwacht je in zijn hol.', zei IJzerstaart. Kwikstaart was teleurgesteld, zei en Bliksemkaak hadden al een hele tijd niets meer samen kunnen doen. 'Kan ik dan nog een taak verrichten?', vroeg Bliksemkaak. 'Ja, jij kunt Groenvacht helpen de kraamkamer schoon te maken', zei IJzerstaart. 'Wat?! Waarom, ik ben al een oudere krijger en een kater', riep Bliksemkaak verontwaardigd uit. 'Omdat Groenvacht hoogzwanger is en hulp nodig heeft. Daarbij, jou kits liggen daar ook', kaatste IJzerstaart terug. Met een hangende staart liep Bliksemkaak in de richting van de kraamkamer. Kwikstaart trippelde naar Bladsters hol. Ze vroeg zich af waarom hij haar wou spreken. Voordat ze aankwam bij Bladster wierp ze een blik naar het medicijnhol en zag daar een gestalte liggen, met Kruidstaart over zich heen gebogen. Ze trippelde uit nieuwsgierigheid naar Kruidstaart toe en vroeg wat er aan de hand was. 'Lichtveder heeft vreselijke buikpijn gekregen vlak nadat ze een muis had gegeten. Waarschijnlijk was die bedorven maar heeft ze dat niet doorgehad.', zei ze terug. Kruidstaart vertelde het zo onschuldig als het leek, maar het was midden in groenblad dus prooi bederft niet snel, en als er prooi was werd die al snel opgegeten. Hoe heeft die kunnen bederven? Maar Kwikstaart had geen tijd meer om er met Kruidstaart over te speculeren want Bladster riep haar al vanaf zijn hol. 'Wat is er?', vroeg Kwikstaart aan Bladster. 'Ik wil dat je samen met Bliksemkaak naar het DonderClan territorium gaat, om vervolgens aan Lichtster te vragen of zij daar ook last hebben van dat tweebeen afval', zei Bladster. 'Dat is geweldig!!', riep Kwikstaart en haar staart zwiepte opgewonden over de bodem van Bladsters nest. Bladster snorde geamuseerd. 'Ga maar snel' zei hij tegen haar. 'Oké Bladster', zei ze en boog nog eens respectvol voor ze het hol verliet. Snel rende ze richting de kraamkamer. 'Bliksemkaak, Bliksemkaak! Kom mee we gaan naar het Donder territorium!', riep ze vrolijk. Toen ze aankwam zag ze de zwangere Groenvacht liggen. 'Leg dat maar neer, Bliksemkaak, Roodvacht doet dat wel', vervolgde ze tegen Bliksemkaak. Bliksemkaak legde het mos weer op de grond en bedankte Roodvacht dat hij zijn taak overnam. Samen liepen ze door de kampingang het bos in. 'Jemig wat is het heet zeg', klaagde Kwikstaart tegen Bliksemkaak. Het was ook heel heet; de meeste varens waren verdord en de kon de hitte zien op stijgen uit de grond. 'Ik dacht dat jij hier zoveel zin in had', plaagde hij haar en gaf haar een speels duwtje. Kwikstaart gaf een duw terug en al gouw waren ze als een stel kittens aan het stoeien. Plots stopte Bliksemkaak en gooide zijn kop in zijn nek. 'Wat is er?', vroeg Kwikstaart ongerust. En toen hoorde ze het, geknetter, achter het struikgewas. 'Ik ruik rook', verklaarde hij. 'Ja, en ik hoor vuur!', zei Kwikstaart met een verschrikt gezicht. Bliksemkaak racete door de struik, naar het geluid. Kwikstaart volgde hem een paar seconden later.

Hoofdstuk 3

Kwikstaart rende zo snel mogelijk door de struik richting Bliksemkaak maar kwam vast te zitten in een tak. 'Kwikstaart, kom je nog!', hoorde ze hem roepen. 'Ik zit vast!', schreeuwde ze terug. Ze bleef wringen en uiteindelijk kwam ze los. Eenmaal aangekomen zag ze Bliksemkaak geamuseerd zitten. 'Hé we moeten het vuur vinden voor het hele bos in brand staat', zei ze tegen hem. Toen pas besefte ze dat het geknetter was opgehouden en de rooklucht was ook een stuk minder. 'Het was maar een brandende dorre varen, ik heb het al uit kunnen trappen want jij zat weer eens vast', zei hij alsof het heel normaal was. 'Kwikstaart keek gegeneerd weg. 'Nou ja, laten we blij zijn dat het geen échte brand was', ze ze. 'Zeker, laten we nu maar doorgaan naar het Donder territorium', zei Bliksemkaak en ze gingen weer op weg. Onderweg roken ze meerdere keren scherpe geuren van het tweebeen water, ook toen ze het Donder territorium inliepen. Op een gegeven moment stopte Bliksemkaak. 'Ik ruik een DonderClan patrouille', zei hij, en een ogenblik later verschenen Goudpels, Taanklauw, Grastand en Dagpoot. 'Wat doen jullie op ons territorium?', vroeg Goudpels streng, maar niet agressief. 'Wij zijn door Bladster gestuurd om met Lichtster te spreken', legde Kwikstaart uit. 'Wie zijn dat?', vroeg Dagpoot nieuwsgierig. Ze heeft vast nog nooit RivierClan katten gezien, dacht Kwikstaart geamuseerd. 'Dat zijn Kwikstaart en Bliksemkaak, twee krijgers uit de RivierClan', zei Grastand tegen haar. 'Taanklauw, escorteer jij onze gasten naar het kamp?', vroeg Goudpels. 'Is goed, gaan jullie maar verder', zei Taanklauw terug. Ze wekte Kwikstaart en Bliksemkaak met haar staart en ze gingen richting het kamp. Na een tijdje wandelen in de hitte kwamen ze eindelijk aan. 'Blijven jullie hier wachten, ik roep Lichtster', zei Taanklauw voor de kamp ingang. Een momentje later hoorde ze een heldere stem: 'Kom maar verder'. Kwikstaart en Bliksemkaak wrongen zich door de stekelige kamp ingang van de DonderClan en zagen daar de prachtige DonderClan leider, Lichtster, staan. 'We gaan naar mijn hol, daar kunnen we ongestoord praten. Onderweg zagen ze Zilverschijn over de moederkat Roosstaart heen gebogen staan. Net als Groenvacht was haar buik ook heel dik. Lichtster zag haar kijken. 'Haar kits kunnen elk moment komen', zei ze tegen hen. Ze kwamen aan in Lichtsters hol en gingen zitten. 'Dus waar moesten jullie mij over spreken?', vroeg Lichtster rustig. 'Nou in het Rivier territorium hebben we last van een soort vreemde tweebeen water wat uit een soort van tweebeen-boomstammen komt, het dood prooi en vergiftigd de grond erom heen. Bladster vroeg zich af of jullie er ook last van hebben.', legde Kwikstaart uit. 'Wij hebben er ook veel last van. Veel prooi dat wij vingen is vergiftigt en die hitte van nu werkt ook niet echt mee. Patrouilles langs de SchaduwClan grens roken ook geuren alleen waren die velen malen erger en de plas zwart water stroomde tot over de grens helemaal naar de beek. Nog een beetje verder en het had ons kamp geraakt', antwoorde Lichtster. 'Wat vreemd, op ons territorium hebben we ook zwart water maar dat gaat niet zo heel ver', zei Kwikstaart. 'Hebben jullie al naar de bron van het water gekeken?', vroeg Bliksemkaak. 'Nee, de gehele omgeving is ondergelopen met dat spul, alle planten en prooi in de buurt gaan daar dood. Daarbij krijgen we ook steeds kleine brandjes van verdorde varen en plantjes. Als we niet oppassen hebben we straks nog één grote brand', zei Lichtster somber. 'Dan gaan wij toch gewoon kijken waar al dat spul vandaan komt', zei Kwikstaart tegen Bliksemkaak. Bliksemkaaks ogen gingen wijd open. 'Maar dan moeten we door dat spul heen, en het is zwart dus we kunnen de bodem niet zien, wat nou als één van ons kopje onderraakt en wat... wat nou als jij dood gaat? Wat moet ik dan?', zei Bliksemkaak gepanikeerd. 'Hmm, ik ben een geboren RivierClan kat en jij ook dus kunnen we ook wel zwemmen. Kom op Bliksemkaak, je hebt zelf gezegd dat je een oudere krijger bent én een kater en een iets jongere krijger die een poes is kan het, dan zou jij het ook moeten kunnen toch?', zei Kwikstaart. Bliksemkaak haalde adem om een tegen argument te bedenken maar bedacht zich kennelijk om vervolgen 'Okee' te zeggen. 'Dankjulliewel, we zijn de RivierClan straks veel te veel verschuldigd', zei Lichtster vrolijk. 'Ach het is niets', zei Kwikstaart en ze gingen onderweg. Ze waren amper het kamp uit en ze roken al de vieze gore geur van het zwarte water. In het kamp had de overweldigende geur van katten de stank gemaskeerd maar hier was het weer heel erg. Al gouw zag Kwikstaart de grote plas zwart water. 'Het ziet er diep uit, misschien kunnen we beter teruggaan', zei Bliksemkaak. 'Nee we zijn nu tot al begonnen dan maken we het ook af. Ik heb een idee, als jij nou aan die kant van de plas gaat kijken naar een oversteek plek dan kijk ik hier', zei Kwikstaart en voordat Bliksemkaak kijk reageren liep ze al weg. 'Roep maar als je iets gevonden hebt!', riep ze hem nog toe toen ze door de struiken heen ging. Gadver wat stinkt het hier zeg, dacht Kwikstaart terwijl ze ineens haar poten de grond niet meer voelde. 'Help!', schreeuwde ze in de hoop dat Bliksemkaak het zou horen voor ze de smaak van modder gemengd met een bittere smaak proefde.

Hoofdstuk 4

Kruidstaart gaf Lichtveder nog een kervelwortel voor zijn aanhoudende buikpijn. 'Alsjeblieft, kauw hier maar op zei ze verzachten tegen de jonge krijger. 'Dankjewel Kruidstaart', zei ze schor. 'Heb je ook keelpijn? Je klinkt wat schor', vroeg Kruidstaart bezorgd. 'Nee hoor het gaat wel', zei Lichtveder zo overtuigend mogelijk. Kruidstaart gaf haar het voordeel van de twijfel maar toen ze weg liep voelde ze een warmte in de buurt van Lichtveder. 'Kruidstaart, heb je misschien nog wat papaverzaadjes?', vroeg Lichtveder kermend. 'Ach liefje toch, je hebt koorts, ik zal meteen wat salie voor je halen', zei Kruidstaart. Toen ze in haar kruidvoorraad keek besefte ze dat ze geen salie meer had. Ze pakte wat papaverzaadjes en liep weer terug naar Lichtveder. 'Sorry, maar ik heb geen salie meer, hier eet deze zaadjes dan ga ik op zoek naar salie', zei Kruidstaart. Lichtveder likte de papaverzaden dankbaar op en dommelde meteen in slaap. Ik moet opschieten, zo'n heftige koorts heb ik nog nooit gezien. Ze zag dat Bladster bij de kampingang zat. 'Hee Kruidstaart, wat ga jij doen?', vroeg hij. 'Ik moet salie vinden voor Lichtveder. Ze heeft een ongekende hoge koorts en ik ben bang dat als ik het niet op tijd gevonden heb ze het misschien niet zal redden', zei Kruidstaart haastig. 'Dan zal ik je niet langer ophouden', zei hij en Kruidstaart sprong door de ingang het woud in. Bij de beek op de grens van de WindClan kan ik vast wel wat salie vinden, dacht ze. Eenmaal aangekomen bij de beek zag ze verscheidende planten staan. Ze wist hoe salie ruikt, maar niet hoe het eruitzag. Haar vroegere mentor, Dauwblad, was veel te vroeg dood gegaan. Kruidstaart was toen nog maar een anderhalve maan medicijnkat leerling. Ze had geleerd hoe ze wonden, breuken, uit de kom geraakte schouders en ziektes moest behandelen, de geuren van kruiden te leren kennen en met de SterrenClan geleerd te communiceren maar van sommige kruiden wist ze niet hoe ze eruit zagen. 'Hmm, dit is tijm, hier is wat klitwortel, waar is de salie?', mompelde ze. Ineens rook ze het. Een heel zwak geurtje tussen al die sterke planten geuren. 'Salie!', riep ze uit. Ze volgde de geur, en het duurde even voor ze de salie had gevonden, ze plukte er een paar uit de grond en racete terug naar het kamp. Eenmaal daar aangekomen was het helemaal leeg op de open plek. Iedereen was op jacht, patrouille of aan het slapen in hun nesten. Kruidstaart snelde naar haar hol en vond daar Lichtveder, haar poten schokkend en kreunend in haar slaap. De hitte kwam als een aura van haar af. Ze porde voorzichtig met haar poot in Lichtveders buik en de ogen van de jonge poes gingen langzaam open. 'Kruidstaart, ik ga dood', zei ze schor en hijgend. Half geschokt antwoordde Kruidstaart: 'Nee, dat ga je helemaal niet, zeker niet als je nog zo jong bent, hier eet de salie op, dat verzacht de hoofdpijn en laat de koorts zakken.', zei Kruidstaart dwingend. Ze had wel overtuigend beweerd dat Lichtveder zou overleven maar dat wist ze helemaal niet zeker. Lichtveder at langzaam de salie op. 'Ik haal ook nog wat honing en kervelwortel voor je keel en buik. Wil ze nog wat papaverzaadjes?', vroeg Kruidstaart. 'Ja super graag', antwoordde Lichtveder. Kruidstaart ging haar hol weer in een deed wat honing op een blad. Ze pakte papaverzaden en kervelwortel en liep terug naar Lichtveder. 'Goh ik weet niet wat zijn hebt gegeten of gedaan om jou zo ziek te krijgen zeg', zei Kruidstaart. 'Ik ook niet, die muis kon niet verkeerd zijn; hij smaakt prima en ik heb geen enkele maden gezien. Het enige wat ik daarvoor had gedaan was wat drinken uit de beek bij de DonderClan grens', zei Lichtveder terwijl ze de honing gretig op likte. Ineens schoot het Kruidstaart te binnen. Over wat de patrouille en Kwikstaart hadden gezegd over het tweebeen spul bij de DonderClan grens en de dode prooi die er omheen lag. 'Kun je mij zo precies mogelijk vertellen waarbij de grens je het water hebt gedronken?', vroeg Kruidstaart. 'Nou ik geloof bij die schuine boom waar de bliksem was in geslagen.', zei ze verward. 'Dankjewel Lichtveder, dat was wat ik wou weten, neem je papaverzaadjes in en probeer wat te slapen', zei Kruidstaart en daarna liep ze de open plek op naar Bladster. 'Zijn er nog katten in het kamp die op een patrouille kunnen?', vroeg ze aan hem. 'Jawel, Roodvacht is er nog geloof ik', zei Bladster. 'Super, ik heb in principe maar één kat nodig', zei ze. 'Wat ga je dan doen?', vroeg hij. 'Ik wil de beek bij de grens van de DonderClan controleren of er nog tweebeenspul in zit, daar is Lichtveder waarschijnlijk zo ziek van geworden.', zei Kruidstaart. 'Ik begrijp het, ik haal Roodvacht, momentje', zei Bladster en rende naar het krijgershol. Roodvacht was Lichtveders broer. Ze waren erg aan elkaar gehecht een hij zou er kapot aan gaan als Lichtveder zou sterven. Al gouw kwamen Roodvacht en Bladster tevoorschijn. 'Later we meteen gaan', riep Roodvacht naar Kruidstaart en zonder op haar reactie te wacht sprintte hij het kamp uit. Kruidstaart rende er achteraan, zo snel als ze kon. Toen ze eindelijk aankwam bij de beek was Roodvacht het water al aan het besnuffelen. 'Er zit een vreemde geur aan, sterk en bitter', rapporteerde hij. Wat Roodvacht zei klopte en Kruidstaart zag ook een aantal zwarte slierten door het water heen gaan. 'Kom we gaan naar de bron, volg me stroom opwaarts. Kruidstaart sprintte naar de bron van de slierten en zag daar een tweebeen-ding liggen. Het was er maar één maar het lekte permanent een vreemde vloeistof in het water. Oh grote SterrenClan, straks kan geen enkele kat meer vers water drinken, dacht Kruidstaart wanhopig. 'Gadver, wat is dat', zei Roodvacht geschokt. 'Dat mag de SterrenClan weten, kom mee we moeten er zijn voor je zusje', zei Kruidstaart

Hoofdstuk 5

Kwikstaart vocht voor haar leven om niet onder te raken en zwom met alle kravht die ze had tegen de dikke modder. Kwikstaart was helemaal vergeten dat ze door het moeras gebied liep en is in een diepe drassige modder poel geraakt. Plots hoorde ze geritsel in de struiken. 'Bliksemkaak! Ben jij dat?', riep ze. Maar in plaats van de grijze kop van Bliksemkaak te zien kwam Hellevuurs massieve gestalte uit de struiken gesprongen gevolgd door de rest van de patrouille: IJsklauw, Klauwpoot en Kleipoot. 'Pap! Ik ben in de modder gevallen en ik kom en niet meer uit!', riep ze hijgend van de inspanning. 'We krijgen je er wel uit, IJsklauw zoek jij een lange stok en Klauwpoot, zoek jij Bliksemkaak voor het geval hij ook in de modder is gevallen. Als je hem ziet roep je hem meteen terug', beval Hellevuur hen. Binnen een paar seconden kwam IJsklauw al weer terug met een lange stevige stok. Hellevuur pakte de stok in het midden beet, en riep langs de stok naar Kwikstaart: 'Pak de stok beet!'. Kwikstaart gaf alles wat zeg had om met twee krachtige slagen in het bereik van de stok te geraken. Ze beet er zo hard in dat ze gekraak van het hout hoorde. De twee krijgskatten op het droge trokken tegelijk keihard aan de stok en samen trokken ze Kwikstaart uit de dikke vloeistof. Eenmaal op de kant zakte Kwikstaart als een lappenpop in elkaar. 'Je kunt beter je vacht even uitspoelen bij dat kleine meertje hier in de buurt voordat de modder opdroogt', zei Kwikstaarts vader tegen haar. 'Maar ik heb de DonderClan beloofd rapport uit te brengen', zei Kwikstaart. 'Kleipoot, wil jij naar het Donderkamp gaan en zeggen dat de missie van Kwikstaart en Bliksemkaak is afgebroken omdat een van het in de modder is gezakt?', vroeg IJsklauw aan zijn leerling. Kleipoot knikte heel serieus met haar kopje en schoot ervandoor. Hellevuur begeleidde zijn dochter naar het meertje. 'Waar is Wolfvacht eigenlijk?', vroeg Kwikstaart. 'Ohh die ging jagen op een eekhoorntje en viel toen uit boom, dus we stuurden hem terug naar het kamp voor controle bij Kruidstaart', zei Hellevuur nonchalant en beide katten moesten lachen. Toen ze bij het meertje aankwamen sprong Kwikstaart er snel in. Het water was lekker opgewarmd door de hitte van de zon en Kwikstaart genoot ervan. 'Kom er ook in, het is werkelijk heerlijk!', riep ze haar vader toe. 'Vooruit dan maar', zei hij en sprong er met een grote plons in. Kwikstaart genoot ervan om samen met haar vader te zijn, ze had een erg hechtte band met hem. 'Zullen we een race doen wie het snelst kan zwemmen', opperde hij. 'Tsss, dat je het überhaupt nog vraagt zeg, iedereen weer dat ik veel sneller zwem dan jij', zei Kwikstaart uitdagend terug. Ze begonnen aan de RivierClan kant van het meertje en ze racete naar de kant van de DonderClan. Hellevuur gingals een speer maar tijdens de race raakte hij uitgeput en Kwikstaart haalde hem met gemak in. 'Ha gewonnen', zei ze triomfantelijk tegen haar vader. 'De volgende keer heb ik niet de hele dag door de zon gelopen en dan win ik met gemak', zei hij terug. Ze gingen naar de kant om op te drogen in de zon. Het was rond maanhoog toen Kwikstaart wakker schrok. Ze keek recht naar de maan die vel over het woud scheen. Hellevuur lag een staartlengte verderop te slapen. Ze waren vast in slaap gevallen tijdens het zonnen. Ze porde in haar vaders buik. 'Hee wakker worden slaapkop, het is al middernacht!', zei ze tegen hem. Nog half slapend lichtte hij zijn op. 'Laten we hier maar slapen vanavond. We kunnen nu moeilijk terug.', zei hij slaperig. Kwikstaart had even geen zin om tegen te stribbelen. Ze besloot maar gewoon weer te gaan slapen. Ze wierp nog een blik op de sterren en viel in een diepe slaap.

Hoofdstuk 6

Kwikstaart werd wakker van een warm zonnetje op haar vacht. Ze zag dat haar vader nog steeds naast haar lag te slapen. De dageraad was zo te zien net aangebroken. Ochtend zonnestralen vielen op haar vacht. Hellevuur ontwaakte nu ook. 'Goh zo'n nachtje onder de sterren is af en toe echt heerlijk', zei hij gapend. 'Zeg dat wel, laten we nu maar eens terug gaan naar het kamp, de anderen zullen vast ongerust zijn', zei Kwikstaart. 'Laten we onderweg nog wat jagen, dan zijn we in ieder geval nog van nut voor de Clan', zei hij en ze gingen opweg naar het kamp. Onderweg vingen ze nog twee muizen en een eekhoorn. Tegen de tijd dat ze terugkwamen bij het kamp was het rond zonhoog. Het was lekker rustig in het kamp. IJsklauw en Vispes lagen samen te tongen in de zon op de rots en Kruidstaart was druk bezig in haar hol. 'Hee, Kwikstaart!', werd er geroepen vanaf het krijgershol. Bliksemkaak kwam op haar afrennen en likte haar tussen de oren. 'Waar bleef je nou toch? Ik was ongerust over jou', zei Bliksemkaak. 'Ik en Hellevuur hebben overnacht bij het meertje bij de DonderClan in de buurt', zei Kwikstaart. 'Je kunt maar beter even bij Kruidstaart langs gaan', zei Bliksemkaak. 'Doe toch niet zo overdreven, ik heb niks', lachte Kwikstaart. 'Bliksemkaak! Gaan we vandaag weer trainen?', hoorde Kwikstaart achter zich en daar kwam Meervalpoot aanrennen. 'Tja, we lopen wel wat achter dus het zal wel moeten', zei hij. 'Zullen we vanavond jagen?', vroeg hij aan Kwikstaart. 'Ja ja, ga nou maar, Meervalpoot schiet straks de lucht nog in van ongeduld. Bliksemkaak liep het kamp uit met Meervalpoot achter hem aan rennend. Ineens hoorde ze enthousiast gepiep bij de kraamkamer. Sterkit en Springkit waren aan het stoeien op het veldje voor de kraamkamer. Sterkit beet hard in Springkits staartje en slaakte een harde kreet waarop Groenvacht naar buiten kwam om in te grijpen. Ze was een goede pleegmoeder voor haar kits maar toch vond Kwikstaart het af en toe jammer dat zij de haar rol als moeder niet kon voltooien. 'Het zijn mooie kittens, ze zullen perfecte krijgers worden', zei een zachte stem achter haar. 'Ha Kruidstaart, hoe gaat het?', miauwde Kwikstaart. 'Beter als gisteren, Lichtveder lijkt al weer te genezen alleen wordt ze maar niet wakker. Haar hart klopt nog wel en ze ademt, maar voor de rest lijkt ze wel dood. Ik weet niet hoe ik haar wakker krijg, zoiets heb ik nog nooit meegemaakt of geleerd van Dauwblad', zei Kruidstaart somber. Kwikstaart duwde haar kop tegen die van Kruidstaart. 'Het komt vast wel goed met haar', fluisterde ze in Kruidstaarts oor. 'Ik beloof het'. 'Hoe verliep de missie? Ik hoorde dat je in een modderpoel terecht was gekomen?', zei Kruidstaart om op een ander onderwerp te komen. 'Ja, het viel wel mee opzich, ik had er zelf ook wel uit kunnen komen', zei Kwikstaart nonchalant maar van binnen schaamde ze zich dat ze als krijger zo'n blunder had ondergaan. 'Typisch iets voor jou', snorde Kruidstaart. 'Waar was je gisteravond eigenlijk? Het hele kamp was onrustig vanacht', vroeg ze aan Kwikstaart. 'Ik heb met Hellevuur bij het meer geslapen, ik was te moe om na die spartelpartij nog naar het kamp te lopen', loog ze om niet te hoeven vertellen over dat ze als een kitten met haar vader speelde. 'Begrijp ik, heb je er geen letsel aan over gehouden?', vroeg Kruidstaart maar voor Kwikstaart antwoord kon geven hoorde ze een schreeuw vanuit het medicijnhol. 'Lichtveder is wakker!', schreeuwde Roodvacht vanaf het veldje. Kwikstaart en Kruidstaart haastten zich naar hem toe. Lichtveder lag in haar nest te kwijlen en met haar ogen half open. 'Lichtveder? Kun je me horen?', vroeg Kruidstaart. Lichtveder keek op. Haar pupillen waren zo groot dat haar ogen zwart waren als de nacht. 'Waar ben ik', zei ze. 'In het medicijnhol, weet je nog, ze was ziek?', zei Kruidstaart. Lichtveder keek haar daas aan. 'Wat is een medicijnhol? En wie zijn jullie?', zei Lichtveder onduidelijk. Kruidstaart veerstarde en Kwikstaart voelde een rilling langs haar rug lopen. 'Herken je ons niet meer?', vroeg Kwikstaart. 'Jij was mijn leerling, en je was toen onder een boom wortel klem geraakt, en Kruidstaart is de medicijnkat, zij zorgt voor iedereen, toch?'. 'Kwikstaart en Kruidstaart? Leerling? Krijgers? wat bedoelen jullie allemaal?', vroeg Lichtveder. 'Wat herinner je je allemaal?', vroeg Kruidstaart dwingend. 'Alleen dat alles zwart was en een pratende kat keek me de hele tijd aan en zei steeds dezelfde zin', legde ze uit. 'Wat was die zin?', vroeg Kruidstaart. Ineens sperde Lichtveder haar ogen wijd open en keek met zwarte poelen recht naar Kruidstaart. 'Vlammen zullen de Clan verslinden, maar niet voor het Vloeiende Zilver, het Inferno van Beneden en de Vonkelende Ster hen hebben gedoofd', zei Lichtveder met iets magistraals in haar stem. Daarna vernauwde haar pupillen tot normale kattenogen en zakte ze in elkaar. 

Hoofdstuk 7

'Lichtveder?', fluisterde Kruidstaart terwijl ze naar Lichtveder toe liep. 'Kruidstaart? Ik voel me beter!', antwoordde Lichtveder die slaperig opkeek. Kruidstaart begon Lichtveder te besnuffelen. Ze rook gezond en had geen koorts meer. 'Wat krijgen we... Je bent echt genezen!', riep Kruidstaart uit. Ook Kwikstaart en Roodvacht keken naar Lichtveder met blikken die een mengeling van verbazing en oplichting bevatte. 'Ja, is dat raar dan? Ik heb medicijnen gekregen en goed geslapen', zei Lichtveder terwijl ze Kruidstaart en de anderen met een verwarde blik aankeek. 'Nee het is niet raar, je mag terug naar het krijgshol, maar kom direct terug bij ook maar het kleinste pijntje', zei Kruidstaart. 'Zal ik doen', beloofde ze en ze stond op. 'Kom je wat eten?', vroeg Roodvacht aan Lichtveder. 'Ja ik rammel, komen jullie ook Kwikstaart en Kruidstaart?', vroeg ze. Kwikstaart knikte afwezig met nog steeds een geshockeerde blik maar Kruidstaart schudde van nee. 'Ik moet nog wat dingen afmaken hier', zei ze verontschuldigend. In wezen wilde ze naar Bladster om het te hebben over de onheilspellende voorspelling van Lichtveder maar daar hoevden zij niets van te weten. 'Oké, dan zien we je later!', antwoordde Roodvacht en draaide zich om waarop de andere twee hem het medicijnhol uit liepen. Kruidstaart wachtte tot het geluid van uit pootstappen was verdwenen voor ze naar Bladsters hol sprintte. Ze sprong de rots formatie op naar zijn hol en riep zachtjes zijn naam. 'Kom binnen!', kwam er uit zijn hol. Kruistaart trippelde naar binnen en boog even respectief naar hem. 'Wat ligt er op je hart mijn trouwe medicijnkat?', vroeg Bladster. 'Lichtveder is wakker geworden', begon ze. 'Dat is goed nieuws maar er is ook slecht nieuws'. Bladsters gezicht was vrolijk bij het bericht dat Lichtveder niet gestorven was maar het betrok gelijk bij haar woorden. 'Voor ze écht wakker werd, leek ze in een soort trans te verkeren. Haar pupillen waren heel groot het ze sprak onduidelijk. Het leek alsof ze al haar herinneringen kwijt was, op één na', zei Kruidstaart. Bladster keek bezorgd. 'Wat was die herrinnering? vroeg hij. 'Ze zei dat alles zwart was, op een kat na die de hele tijd dezelfde zin herhaalde, namelijk "vlammen zullen de Clan verslinden, maar niet voor het Vloeiende Zilver, het Inferno van Beneden en de Vonkelende Ster hen hebben gedoofd". Het lijkt te duiden op naderend onheil', zei Kruidstaart tegen haar leider. 'Daar lijkt het inderdaad op, maar wat bedoelen ze ermee dat het Vloeiende Zilver, het Inferno van Beneden en de Vonkelende Ster hen doven. Bedoelen ze daar katten mee?', zei Bladster half in zich zelf peinzend, half tegen Kruidstaart. 'Ik denk het maar ik weet niets zeker, ik zal moeten wachten op nog een teken van de SterrenClan dat het een stuk duidelijker maakt', zei Kruidstaart. Ze draaide zich net om om weg te gaan toen Bladster haar terug riep. 'Ik heb nog maar één leven, als ik er niet meer ben voor de Clan, denk jij dan dat IJzerstaart een goede leider zal zijn? Ik bedoel hij is een sublieme krijger maar ik heb het gevoel dat hij er niet genoeg verantwoordelijkheids gevoel voor heeft', zei Bladster. Hij keek bezorgd. 'Hij zal vast een uitstekende leider worden, maar voor nu ben jij er nog dus er is niets om je zorgen over te maken', ze Kruidstaart maar diep van binnen had ze ook haar twijfels over IJzerstaart, hij was een van de beste vechters en jagers uit de Clan, maar hij was ook een tikkeltje roekeloos, en dat zorgde ervoor dat hij weinig verantwoordelijkheid had terwijl hij vroeg of laat een hele Clan moest leiden. Die gedachte drukte ze gouw weg. Natuurlijk zou IJzerstaart een goede leider worden en Bladster is nog lang niet dood. Kruidstaart liep het hol uit en pakte wat verse prooi om het te verorberen en zag IJzerstaart liggen zonnen op een rots terwijl bijna het hele kamp doelloos aan het rondhangen waren in het kamp. Hij zou jacht- en grenspatrouilles moeten organiseren. Kruidstaart drukte het bezorgde gevoel weg om te proberen te genieten van haar prooi. Die zorgen komen later wel, dacht ze bij haarzelf.

Hoofdstuk 8

'Laat alle katten die oud genoeg zijn om hun eigen prooi te vangen, zich verzamelen onder de Hoge Tak voor een Clanvergadering', riep Bladster over het kamp. Kwikstaart was Sterkit een grondige wasbeurd aan het geven. 'Straks moet je je wel gedragen, en houd je gedeist!', zei Kwikstaart streng. 'Ja ja we beloven het', ze Sterkit ongeduldig. Toen de hele Clan zich had verzameld begon Bladster te spreken. 'Vandaag is de dag dat twee kittens de kraamkamer verlaten om te leren wat het krijger zijn inhoud en hoe volgens de Krijgscode te leven. Sterkit en Springkit!', riep Bladster en wenkte de twee jonge katten naar voren. Kwikstaart kon Springkit zien beven. 'Jullie zijn nu zes manen', vervolgde Bladster, 'dat betekend dat jullie aan jullie training beginnen. Sterkit jij zult voortaan bekend staan als Sterpoot, Roodvacht, jij zult Sterpoots mentor zijn, breng je loyaliteit over op Sterpoot'. 'Dat zal ik zeker', antwoordde hij met een vriendelijke blik op Sterkit voor hij zijn neus op Sterpoots kop legde. 'Springkit, jij zult bekend staan als Springpoot, Eclipsvacht, train haar tot een sterke krijger en leer haar de krijgscode goed'. 'Ik zal mijn best doen', antwoordde Eclipsvacht met een stem vol respect voor ook zij naar haar nieuwe leerling toeliep het haar neus op Springpoots kopje te leggen. 'Sterpoot! Springpoot!', terwijl de Clan hun nieuwe namen scandeerde keek Kwikstaart trots naar haar jongen. Het waren alweer leerlingen! Ze voelde een steek van verdriet toen Sterpoot, nadat de Clan was uitgeschreeuwd en de felicitaties waren opgehouden, naar Groenvacht liep en blij met haar te gaan zitten praten. Bliksemkaak kwam naast Kwikstaart staan. 'Maak je maar geen zorgen, ze zullen echt niet vergeten dat jij hun échte moeder bent hoor', trooste hij haar. Alsof geroepen, kwamen Sterpoot en Springpoot trots met hun staarten de lucht in naar hun ouders toegestrippeld. 'Çool hè, we zijn gewoon leerlingen!', zei Springpoot trots. 'Dat mocht wel eens tijd worden, ik was de kraamkamer meer dat zat', antwoorde Sterpoot op zijn zus. Roodvacht kwam op hen afgelopen. 'Eclipsvacht en ik willen jullie rondleiden door het territorium', zei Roodvacht. 'Yes! Onze eerste keer buiten het kamp!', riep Sterpoot en rende al richting de kampingang, waarop Springpoot en Roodvacht achter hem aan stoven. 'Zullen wij dan maar aan IJzerstaart vragen of we op patrouille kunnen?', vroeg Bliksemkaak. 'Is goed, we hebben verder toch niet veel te doen', antwoordde Kwikstaart. IJzerstaart lag te zonnen op de rots voor Bladsters hol. Kwikstaart porde hem wakker. Hij murmelde gefrustreerd iets onverstaanbaars en keek slaperig op. 'Mogen Bliksemkaak en ik op patrouille?', vroeg Kwikstaart. 'Ja, ja is goed hoor. Neem Lichtveder ook maar mee als je wil', antwoordde hij lui en nadat hij klaar was met de zin viel hij direct weer in slaap. Kwikstaart en Blikstemkaak wisselde een blik met elkaar en liepen naar het krijgshol waar Lichtveder zich aan het wassen was. 'Hoi Lichtveder, zin om mee te gaan op patrouille?', vroeg Bliksemkaak. 'Ja graag! Ik heb al veel te lang de geur van struiken en bomen gemist', antwoordde ze en stond op en liep naar hen toe. Ze liepen door de kampingang richting Vierboom en stopten af en toe om te jagen. Ze stopten even op de geuren te controleren toen Kwikstaart weer de geur van een brandende varen rook. Met z'n driën sprintten ze erheen. 'Het is weer een varen', zei Bliksemkaak terwijl hij hem uittrapte. De Clan had ondertussen zo vaak met kleine brandjes te maken gehad dat ze zich er niet meer druk om maakte. Toen Kwikstaart zich omdraaide om de patrouille te vervolgen, sloeg haar hart een slag over. Daar stond Lichtveder, met wijdopengesperdde ogen en herhaalde steeds: "Vlammen zullen de Clan verslinden, maar niet voor het Vloeiende Zilver, het Inferno van Beneden en de Fonkelende Ster hen hebben gedoofd". Lichtveders ogen vernauwden zich weer tot gewone kattenogen en ze keek verward naar Kwikstaart en Bliksemkaak, die haar met grote ogen aankeken. 'Is er iets?', vroeg Lichtveder. 'Nee hoor laten we naar het kamp gaan om verslag te doen aan Bladster', zei Kwikstaart zonder haar ogen van Lichtveder af te wenden. De hele terugreis naar het kamp voelde vreemd aan bij Kwikstaart, vooral als ze bij Lichtveder in de buurt was, alsof ze een vreemd aura om haar heen had. In het kamp was ze meteen naar Bladsters hol toegelopen. 'Bladster?', riep ze in het hol. 'Kwikstaart, ben jij dat? Kom binnen', hoorde ze vanbinnen. Ze liep naar binnen en boog eervol voor Bladster. 'Wat wil je kwijt, Kwikstaart?', vroeg hij met een schorre stem. 'Ik wou het hebben over de voorspelling die Lichtveder ons had gegeven. Ze heeft het net weer gezegd, toen we op patrouille waren. Heb jij enig idee wat het zou kunnen betekenen?', vroeg Kwikstaart hoopvol aan hem. Ik er zelf ook over nagedacht en ben tot de conclusie gekomen dat het drie katten zijn die ons redden van een ondergang, en een van die katten is denk ik Sterpoot vanwege de "Fonkelende Ster"', zei Bladster. Die gedachte geschokte Kwikstaart, dat haar zoon een uitverkorene is, maar ze voelde ook een vonkje trots; haar zoon was uitgekozen door de SterrenClan! 'Wie zouden de andere twee dan zijn?', vroeg ze aan hem. 'Ik zou het niet weten, maar het zullen dan wel twee katten zijn met Inferno en Zilver in hun naam', zei Bladster peinzend. 'Maar we hebben geen kat met Inferno in hun naam', zei Kwikstaart. 'Misschien zal die nog geboren worden', zei hij met en blik naar buiten. Kwikstaart volgde zijn blik en zag daar Groenvacht liggen, met een gezwollen buik in de zon. 'Ik hoop het, maar zullen we daar genoeg tijd voor hebben?'

Hoofdstuk 9

Een halve maan na haar gesprek met Bladster was het eindelijk zover; Groenvacht was net bevallen. Kwikstaart had er bij gestaan en vurig gehoopt dat de kittens uitverkorene waren. Veel katten hadden haar raar aangekeken toen duidelijk werd dat Groenvacht maar één kit had gekregen: Pluiskit vernoemd naar haar pluizige witte vacht. Behalve Bladster wist niemand dat Sterpoot uitverkorene was. Zelfs Kwikstaart geloofde het af en toe niet helemaal als ze zag hoe normaal hij zich gedroeg toen hij met zijn zusje aan het trainen was. Het ging goed met zijn training, hij kon al zo meedoen aan grote strijd. Toen bijna het hele kamp weg was om te trainen, jagen of patrouilleren bleef Kwikstaart peinzend achter. Door de hitte begon de rivier bijna helemaal uit. Er was geen enkele vis meer te vinden dus was de Clan gedwongen om prooi in het riet te vinden. Ook begon er wat dorst te heersen omdat er ver gelopen moest worden voor water en de oudsten en Groenvacht konden niet dat stuk lopen dus moesten er water patrouilles worden gestuurd. 'Zin om te jagen?', hoorde ze van achter haar. Ze keek achterom en zag Hellevuur staan. 'Ik zie dat je wel wat afleiding kan gebruiken', zei hij zo warm dat Kwikstaart er gelijk een stuk vrolijker. Ze liepen het kamp uit richting de rivier toen Hellevuur ineens stopte. 'Wil je erover praten?', vroeg hij. Even twijfelde Kwikstaart, het was eigenlijk niet toegestaan om tekens van de SterrenClan te overleggen met andere clangenoten. Ze besloot toch maar om haar vader in vertrouwen te nemen. 'Nou, Lichtveder heeft mij een paar keer een teken gegeven van de SterrenClan, dat er vlammen opkomst zijn die onze Clan zullen verslinden en dat drie katten de Clan moeten redden, namelijk de Vonkelende Ster, het Vloeiende Zilver en het Inferno van Beneden. 'Bladster en ik denken dat Sterpoot dus een van die drie is, en ik vind het gewoon raar dat mijn zoon een uitverkorene kan zijn', ratelde Kwikstaart. Even keek Hellevuur bedenkelijk naar de grond. Daarna keek hij Kwikstaart aan. 'Ik denk dat Sterpoot inderdaad een uitverkorene kan zijn, ik zou niet weten wie het Inferno van Beneden kan zijn maar ik denk wel dat ik weet wie het Vloeiende Zilver kan zijn', zei hij. 'Denk je dan het Zilverzon is?', giste Kwikstaart. Hellevuur keek haar meelevend aan. 'Nee ik denk dat jij het bent, Kwikstaart', zei hij. Er liep een ijzige rilling langs haar rug maar ze weigerde het te geloven. Het is niet waar, het kon gewoon niet waar zijn, en daarbij, ze had niet eens Zilver in haar naam. 'Je ben niet vernoemd naar een kwikstaartje als je dat soms dacht, maar naar je ogen, ze zijn namelijk zo zilver als kwik, en kwik is vloeiend zilver', zei Hellevuur. Kwikstaart wist even niets te zeggen. Ze kon gewoon niet bevaatten dat ze een uitverkorene kat kon zijn die de RivierClan van de vlammen moest redden. En hoe moest ze haar Clan redden ze wist niet eens waar die stomme voorspelling over ging. 'Ik wil terug naar het kamp', verklaarde ze. Hellevuur keek haar even aan en knikte van ja. 'Misschien is dat ook maar beter'. Kwikstaart wilde naar huis en slapen zodat ze die voorspelling even kon vergeten. Aangekomen in het kamp liep ze door naar het hol van de oudsten en ging achter de dikke rietstengels liggen. Ze wilde niet in het krijgshol slapen maar gewoon alleen zijn om even tot rust te komen. Al snel viel ze in slaap. In haar droom liep ze langs een aantal puntig rotsen, lag er overal sneeuw en was het ijskoud. Ze voelde een vreemd gevoel in haar buik en toen ze naar beneden keek kon ze wolken voorbij zien drijven. Kwikstaart besefte dat ze op de Hoogstenen stond, helemaal op de top! Ze keek naar beneden. Ze zag de grote tweebeenplaats, een groot en lang donderpad waarover monsters krioelden als kleine insecten, gigantische velden wat haar deed denken aan het WindClanterritorium en heel in de verte een vreemd landschap van zand en rotsen waarachter een eindeloos uitstrekkend water dat tegen de rotsen aansloeg. Ze draaide zich een kwartslag en kon een ander bos ontdekken, net zo één als waar zij en haar Clan in leefde, met een groot meer als centrum waaruit allemaal kleine riviertjes alle kanten op stroomden. Nog een kwartslag verder zag ze nog meer tweebeenplaatsen alleen waren deze niet zo groot. Het waren er twee en werden beide gesplitst door een lange kloof waar omheen een dicht loofbos groeide. Kwikstaart draaide zich nogmaals om naar het woud van haar Clan te kijken en schrok. Een groot vuur richtte zich naar de hemel en slokte alle bomen op die zich in het woud bevonden. Kwikstaart raakte in paniek maar kon zich ineens niet meer bewegen. Ze voelde een beweging naast zich en ze keek opzij. Een vreemde grijze poes met een vacht vol sterren stond naast haar. 'Het woud heeft al eerder een brand doorstaan en dat zal ze nog eens doen maar alleen als de drie uitverkorenen haar helpt', zei de vreemdeling. Ze richtte zich tot Kwikstaart Ga naar de Hoogstenen als het zover is', zei ze. Ze merkte dat de vreemde SterrenClanpoes langs haar heen keek. Kwikstaart volgde haar blik en zag drie katten staan, alledrie met een vlammende rode vacht maar alledrie ook met een andere kleur ogen. 'De Fonkelende Ster', zei ze wijzend op de kat met de blauwe ogen. 'Het Vloeiende Zilver', ze de kat niet wijzend op de gestalte met de zilveren ogen. 'En het Inferno van Beneden', besloot ze nu wijzend op de kat met de groene ogen. Kwikstaart keek vastgenageld aan de grond naar de drie katten. Deze katten kende ze wel goed genoeg om te weten wie het waren. 'Sterpoot, ik en... Hellevuur?', fluisterde ze maar de vreemde poes was al verdwenen.

Hoofdstuk 10

Kwikstaart liep in de richting van de rivier om even wat rust te pakken. Het was snikheet en ze was de afgelopen dagen alleen maar bezig geweest met tevergeefs te proberen prooi te vinden. De RivierClan begon, ondanks het warme weer, langzaam te vermageren door de voedsel schaarste. De rivier was nu volledig uitgedroogd en er was nergens meer een vis te bekennen. De Clan ving af en toe nog een magere, uitgedroogde muis maar dat stilde de honger van één kat nog niet eens. We zullen moeten overwegen voor een tijdje een stukje jachtgrond van de DonderClan te vragen tot de hitte voorbij is dacht ze. Vanavond is het weer volle maan en komt de grote vergadering, dan konden ze het gemakkelijk vragen, maar vond Bladster het ook wel een goed idee? Langzaam maar zeker kwamen de Zonnerotsen inzicht. Toen ze dichterbij kwam zag ze dat er al een kat op lag. Het zal wel weer zo'n irritante DonderClankat zijn. Maar toen ze dichterbij kwam rook ze dat het een RiivierClan kat was, een witte kater. Misschien is het wel gewoon IJsklauw die ook even uitrust dacht Kwikstaart. Maar toen zag ze de grijze strepen die over zijn vacht liepen. 'Moet jij niet helpen water en prooi te verzamelen', vroeg Kwikstaart zo beleeft mogelijk. IJzerstaart deed zijn ogen langzaam open. 'Dat kan ik net zo goed aan jou vragen', zei hij terug waarna hij opstond en zich eens goed uitrekte. 'Ik heb deze hele dag hard gewerkt voor mijn Clan en ik heb van Bladster toestemming gekregen om even wat rust te nemen', zei Kwikstaart. 'Oké, als het van Bladster mag dan zal het wel goed zijn. Ik ga ook maar eens terug naar het kamp, ik heb best wel honger', reageerde IJzerstaart en liep in de richting van het RivierClankamp. Kwikstaart staarde hem met open mond aan. Zo hoorde een commandant zich niet te gedragen! Ze stapte op de pijnlijk hete rotsen en rolde zich op. Ze viel even in slaap en toen ze wakker werd begon de zon net onder de horizon te dalen. Kwikstaart stond op en ging opweg terug naar het kamp. IJzerstaarts geur was nog sterk en vers, en leidde naar het kamp toen het ineens uitweek richting de Groenblad-tweebeenplek. Nieuwsgierig waar het spoor heen leidde, besloot Kwikstaart het te volgen. Zijn geur ging helemaal door tot uit het RivierClan territorium. Kwikstaarts hoop dat hij nog ging jagen voor hij terug ging naar het kamp zakte in haar poten toen ze hem zag zitten bij een tweebeen. IJzerstaart toonde geen angst toen de tweebeen met zijn voorpoot naar hem reikte het hem iets voor de poten legde. Sterker nog, hij at het op! Terwijl Kwikstaart vol afschuw naar de RivieClancommandant keek, begon de tweebeen IJzerstaart te strelen over zijn kop. Hij begon zo luid te spinnen dat Kwikstaart het helemaal vanaf haar plaats in het riet kon horen. Ze werd er misselijk van. Kwikstaart draaide zich op en sprintte terug, richting het kamp. Wat moest ze nu doen? Ze kon het moeilijk aan Bladster vertellen, hij vertrouwde zijn commandant en zou Kwikstaarts bewering meteen in twijfel trekken. En als ze IJzerstaart zelf zou confronteren met wat ze had gezien, dan zou hij vreselijke dingen met haar doen,, tot ze uiteindelijk zou zweren dat ze haar mond zou houden. Ze besloot om het toch maar voor zichzelf zou houden. Ze had als genoeg gedoe met de voorspelling, de hitte en de schaarste van de prooi. Toen ze in het kamp aan kwam zag ze al haar Clangenoten uitgeput, met honger en dorst, en oververhit op de openplek liggen. 'Kwikstaart?'. Het was Bladster. Het was de eerste keer sinds deze maan dat Kwikstaart hem buiten ziet in plaats van dat hij ligt te slappen in zijn hol. 'Wil e ook mee naar de Grote Vergadering vanavond?', vroeg hij. 'Graag!', antwoordde ze. 'Trouwens, Bladster, zouden we misschien kunnen overwegen de DonderClan vragen om wat van hun jachtgrond te kunnen lenen aan ons? In het bos wemelt het van de prooi en als we dit niet doen lopen we het risico dat één van onze oudste straks sterft aan verhongering', legde Kwikstaart uit. 'Ik zal erover nadenken', zei hij alleen en wankelde weer terug naar zijn hol. In haar ooghoek zag Kwikstaart een beweging van een witte vacht; IJzerstaart was terug. Pas nu viel het haar ook op dat hij veel dikker was dan zijn Clangenoten. Ohh SterrenClan waarom geeft u de RivierClan toch zoveel problemen

Hoofdstuk 11

'Is iedereen klaar om te vertrekken?', riep IJzerstaart vanuit de kamp ingang. In het kamp klonk instemmend gemompel. Bladster kon niet mee gaan naar de vergadering omdat hij te zwak was voor de tocht dus had IJzerstaart de leiding genomen naar de grote vergadering. Veel katten waren het er niet mee eens dat IJzerstaart de leiding kreeg maar er werd niet geprotesteerd. 'Goed, dan gaan we', zei IJzerstaart en draaide zich om en liep door de met rietstengels gevlochten kamp ingang. Kwikstaart kon haar idee om de DonderClan om jachtgrond te vragen wel vergeten; IJzerstaart zou daar veel te trots voor zijn. Ten minste, trots genoeg om bij tweebenen om eten te bedelen dacht Kwikstaart. Terwijl ze over de opgedroogde modder liepen voelde Kwikstaart veel spanning van haar Clangenoten om haar heen. Zo erg was het toch niet dat IJzerstaart de leiding voor één keer op zich nam? Bovendien zou hij binnenkort hun Clanleider zijn. Dan zullen ze hem wel moeten respecteren. Het was nu geen probleem meer om de rivier over te komen; de bodem was nu alleen maar een droge stook kiezelsteentjes en modder. Zelfs nu het midden in de nacht was had Kwikstaart het heet maar gelukkig was het een stuk koeler in het dichte bos van de DonderClan. Toen ze bijna Vierboom bereikte kon Kwikstaart de andere Clans al ruiken. Toen ze boven aan het dal stonden zagen ze dat ze de laatste waren die aankwamen. Ze daalden af en Kwikstaart zocht meteen naar Maanlicht, haar vriendin uit de SchaduwClan. Na een tijdje rondkijken zag ze de zilvergrijze puntjes van Maanlichts oren. Ze wrong zich door de menigte heen naar Maanlicht. 'Hee Maanlicht', miauwde Kwikstaart. 'Hoi Kwikstaart, hoe gaat het?', miauwde Maanlicht terug. 'Met mij gaat het goed', loog Kwikstaart, het ging eigenlijk helemaal niet goed. Ze zat nog steeds in over die voorspelling en het idee dat IJzerstaart zich niet aan de Krijgscode hield zat haar steeds dwars. 'En hoe gaat het met jou?', vroeg Kwikstaart maar voor Maanlicht antwoord kon geven kwam er een schreeuw vanaf de Hoge Rots. De vergadering was begonnen. De maan scheen erg vel vanavond en de leiders zagen er stralend uit. Ten miste, leiders, IJzerstaart is geen leider. Er was wel veel protesterend gemompel te horen toen IJzerstaart de Hoge Rots opsprong maar toen hij de katten uitlegde dat Bladster door zijn leeftijd vanavond niet naar de vergadering kon komen hield iedereen zijn mond. Lichtster begon met spreken. 'Het gaat erg goed met de DonderClan, door de groenblad warmte is er veel prooi in het bos te vinden en onze oudsten zijn goed gevoed. En we hebben er twee nieuwe Clangenootjes bij, Roosstaart is bevallen van twee kittens, Jeneverkit en Stofkit!', zei ze trots en er ging een vrolijk gemompel door de menigte heen. Ook Kwikstaart snorde, ze hield ervan als er weer nieuw leven in het woud kwam. Lichtster stapte weer naar achter en nu kwam Sparster naar voren. 'Ook op de vlakten zijn veen konijnen te vinden en de Clan is wel doorvoed. De training van onze leerlingen gaat voorspoedig en ze zullen binnenkort krijgers worden', zei Sparster. Ergens achterin de menigte hoorde Kwikstaart een hoge Mrrrieww veel katten keken achterom om te kijken welke kat het geluid maken en daar stond een jonge grijze WindClanleerling. Hij keek beschaamd naar beneden toen veel katten geamuseerd snorden. Nu was Avondster de SchaduwClan leider aan de buurt. 'Ook de SchaduwClan heeft genoeg prooi en afgezien van dat we ietwat weinig water hebben verloopt alles goed in de SchaduwClan', miauwde ze. Avondster stapte weer naar achter en nu kwam IJzerstaart naar voren. Tot Kwikstaarts opluchting hield geen enkele kat een vijandige houding aan toen IJzerstaart het woord nam. 'Helaas moet de RivierClan melden dat de rivier opgedroogd is en dus geen vis gevangen meer kan worden maar er is nog genoeg prooi te vinden tussen het riet en de Clan leid geen honger', zei hij. Sommige RivierClankatten schuifelden ongemakkelijk heen en weer maar ze hielden hun mond. 'Verder hebben wij ook nog twee nieuwe leerlingen, Sterpoot en Springpoot!', en terwijl de Clans hun toe juigden staken Springpoot en Sterpoot hun kin fier op. Toen het gejuig afnam besloot IJzerstaart dat de RivierClan niets meer te vertellen had en sloot de vergadering. Kwikstaart zei Maanlicht gedag en liep samen met haar clan terug naar het kamp waar ze meteen haar nest opzocht en al gouw in slaap viel.

Hoofdstuk 12

121 manen geleden 'Dus we hebben alle vier dezelfde droom gekregen?', vroeg Spar. 'Ja, en ik denk dat ik weet wat het kan betekenen', miauwde Blad terug. 'Ja logisch want die heilige Blad weet alles', miauwde Salie sarcastisch. Blad wist wel dat de jongere poes hem niet mocht maar hij vond het onnodig dat ze het zo liet blijken 'Salie hou hier mee op. Als we allemaal dezelfde droom hebben gehad zullen we samen moeten werken en erachter komen wat het betekend. Wat denk jij dat het betekend?', vroeg Vlam hem op een warme toon. 'Ik denk dat we naar een soort bos moeten gaan om daar te wonen, en in dat bos stroomt een wilde rivier dus als we een rivier zien kunnen we die volgen en komen we aan op de plek waar we moeten zijn', zei Blad tegen de anderen. 'Een rivier? Ik het gedroomd over een naaldbos met moerasgrond en schaduwen die erdoorheen glipten', zei Salie scherp tegen Blad. 'Ik heb over een dicht loofbos gedroomd terwijl ik het gebulder van donder kon horen boven mijn kop', zei Vlam. 'En ik over hele lange vlaktes terwijl er stevige wind langs mij blies', zei Spar. 'Misschien moeten we allemaal wel naar dezelfde plek maar dan op een andere plek als we op die plek zijn', prevelde Vlam. Toen ze merkte dat de andere haar vragend aankeken zei ze snel; 'Ik bedoel dat we alle vier naar een andere stuk van het gebied moeten als we bij dat bos zijn, Spar moet naar die vlaktes, Salie moet naar het naaldbos, Blad moet naar de rivier en ik naar het loofbos'. 'Moeten we het de anderen vertellen dat we weggaan?', vroeg Spar. 'Ja natuurlijk en de anderen gaan ook mee, we laten niemand achter', zei Blad 'Kom dan vertellen we het ze het'.

'Beste katten!', riep Blad naar alle andere katten die op de open plek stonden geflankeerd door Salie, Vlam en Spar. 'Vandaag is de dag dat we naar onze definitieve woonplaats gaan en eindelijk een vaste slaapplek en eigen jachtgebied hebben. Het zal een lange reis worden maar ik weet zeker dat we het gaan halen', riep hij over zijn groep uit. 'Maar we hebben veel kittens in onze groep, die halen een lange reis als deze nooit!', riep een poes van achteraan de groep. 'Kittens zijn taaier dan je dankt en het is nieuwblad, ze zullen het halen. Ze hebben de strenge bladkaal overleeft dus dan kunnen ze dit zeker', zei Vlam. 'Ik vind het prima, als we hier nog langer blijven worden we een voor een uitgeroeid door de honger', riep Steen die vooraan de groep zat. 'Laten we stemmen, als je mee wil steek je je staart in de lucht, als je wilt blijven houd je hem op de grond', zei Spar. 'Wie wil de reis trotseren voor een beter leven!', riep hij. Katten keken elkaar ongemakkelijk aan maar langzaam maar zeker kwamen bijna alle staarten de lucht in. Zelfs een van de oudere kittens, Adder, stak zijn korte staartje in de lucht. 'En wie wil er niet gaan en een langzame en hongerige dood tegemoet gaan?', riep Blad. Enkel een paar katten staken een staarten op. Tot Blads grote schrik en verbazing waren het drie van de outste van de groep; Roet, Kool en Druppel. 'Al zouden wij willen, we kunnen geen grote reis meer maken', kraste Roet. 'We zullen proberen bij tweebenen te gaan wonen en daar een rustig poesipoes levente te lijden', vulde Kool aan. Even keken katten ongemakkelijk naar de drie oude katten maar uiteindelijk bogen ze respectvol hun koppen. 'We zullen jullie een waardig vaarwel bieden', beloofde Vlam. 'Dan is de bijeenkomst nu ten einde', besloot Blad. 'We zullen morgen vroeg al vertrekken dus rust goed uit!'

Hoofdstuk 13

Kwikstaart werd wakker in haar nest. Snikhete zonnestralen schroeide haar vacht. 'Wil je mee op dageraad patrouille?', vroeg Zilverzon aan haar vanuit de ingang van het krijgshol. Al vond ze de hitte zo vreselijk, er moest toch gewerkt worden dus liet ze een instemmend gemurmel horen. 'Dan zie ik je zo meteen verschijnen', miauwde Zilverzon voor ze zich weer omdraaide. Kwikstaart gaf haarzelf een snelle wasbeurt en stapte het hol uit. Eenmaal buiten werd ze verblind door het felle zonlicht. 'Maar het is zo heet, we willen niet trainen vandaag', miauwde Sterpoot even verderop, terwijl Springpoot achter hem aan strompelde. Even verderop hoorde ze ook de RivierClan oudste, Vliegsnor, bij IJsklauw klagen omdat hij zo'n dorst had. 'Ik beloof dat ik water uit de poel bij de grens zal meenemen', zei IJsklauw toen hij zich uiteindelijk bij de patrouille voegde. Kwikstaart volgde hem snel. Ze zag dat Blauwpoot ook mee was. De jonge leerling was tijdens zijn eerste grenspatrouille in het water gevallen en tegen een steen aangeklapt. Zijn poot was gebroken en hij leed veel pijn. Maar zo te zien ging het gelukkig al een stuk beter met hem. 'Ah, daar ben je, dan kunnen we gaan', zei Zilverzon toen Kwikstaart arriveerde. Patrouilles hadden zich aangepast aan de tweebeen troep en de routes zijn aangepast zodat ze het goed konden ontwijken. 'Ik ruik prooi', siste Blauwpoot naar de groep. Kwikstaart moest ervoor stilstaan en heel goed ruiken tot ze de geur vond. 'Goed geroken Blauwpoot!', prijsde Zilverzon haar leerling. Blauwpoot keek een beetje opgelaten naar zijn poten. IJsklauw sloop door het riet en een paar hartslagen later kwam hij terug trippelen met een redelijk dikke muis tussen zijn kaken geklemd. 'Goede vangst, je word nog een DonderClankat', reageerde Zilverzon met een amusant spoortje in haar stem. De patrouilles naderden en beboste deel van het Rivier territorium. 'Als we geluk hebben kunnen we hier meer prooi vinden', miauwde Kwikstaart daar de rest. Ze had het nog niet gezegd of ze rook al prooi. Ze zakte in sluiphouding en gleed naar de plek waar ze de geur rook. Al snel zag ze een muis over de grond heen kruipen. Ze spanden haar spieren, coördineerde de plaats van de muis en sprong terwijl ze haar klauwen in de prooi stak en hem doodbeet. 'Mooie vangst!', riep IJsklauw naar haar toe toen ze terug trippelde. Na nog een tijdje te hebben gejaagd begon de patrouille weer terug te lopen nar het kamp. Ineens stopte IJsklauw. 'Wat is er?', vroeg Zilverzon. 'Ik heb Vliegsnor belooft dat ik hem wat water zou brengen als ik terug kwam van patrouille', reageerde IJsklauw. 'Ga dan snel, en Kwikstaart ga met hem mee', miauwde Zilverzon en ze liep verder. Kwikstaart was een beetje verdwaast dat Zilverzon haar uit koos. Ze keek IJsklauw, maar toen hij zag dat ze hem aankeek leek hij snel haar blik te ontwijken. Kwikstaart besloot er maar niet over te vragen en liep richting de poel. Onderweg plukte IJsklauw wat mos. De hele weg naar het de poel zei hij niets tegen Kwikstaart en het leek er sterk op dat hij ook haar blik steeds opzettelijk ontweek. Wat doet hij raar, zou hij van de voorspelling afweten of is er iets anders? dacht Kwikstaart. Ze naderden de poel en IJsklauw dompelde zijn mos in het water. De poel was redelijk bespaart gebleven omdat die redelijk in de schaduw legt. Nadat IJsklauw zijn mos doordrenkt had met water begonnen ze aan de terugweg naar het kamp. IJsklauw was weeral net zo stil als op de heenweg. Kwikstaart begon zich een beetje te vervelen, tot ze opeens de geur van iets vreemds en nieuws rook. De geur leek een beetje op die van bloed en het had ook iets weg van tweebenen en angstgeur. 'Ik moet even... ehm, mijn behoefte doen', zei Kwikstaart snel en voordat IJsklauw kon reageren sprong ze al de bosjes in. Ze keek eerst of IJsklauw op haar wachtte maar zo te zien was de witte kater al doorgelopen. Snel zocht ze uit waar de vreemde geur vandaan kwam. Snel liep ze in de richting ervan. Uiteindelijk kwam ze op een klein veldje terecht tussen de struiken. Alles zag er vredig uit op deze plek maar toch kreeg Kwikstaart er braakneigingen van. En dat kwam niet door de plek zelf maar door wat er in het midden van het veldje lag.

Hoofdstuk 14

'Is het nog ver', klaagde een poes vanuit de achterhoede. 'Weet ik niet', beaamde Blad. 'Hoe weet je eigenlijk dat we de goede kant op gaan? We zijn al drie dagen onderweg en ik heb tot nu toe alleen maar donderpaden en tweebeenplaatsen gezien en nog geen enkele rivier of bos', miauwde Salie vijandig naar Blad. 'Ik gewoon dat we de goede kant opgaan, ik voel het', zei Blad. 'Met alle respect Blad, maar we kunnen niet eindeloos één kant oplopen alleen omdat een kat het voelt, miauwde zijn oude trouwe vriend, Spar, op een rustige toon. Blad moest het gelijk geven dat hij zelf ook niet helemaal zeker was van waar ze heen gingen, welke kant ze op moesten en waar ze uiteindelijk aankwamen. Als we er überhaupt aankomen bedacht Blad maar drukte die gedachte snel weg. Hij wist zeker dat ze de goede kant op gingen. 'Laten we hier maar uitrusten, dan kunnen we morgen weer fris van start gaan', zei Blad. Alle katten probeerden zich het gemakkelijk te maken. Blad vond een lekker dik stuk gras en ging erop liggen. Hij kon de slaap maar niet vatten en besefte dat hij erg veel dorst had. Hij liep naar een kleine waterplas in de buurt van hun tijdelijke slaapplek. Als de katten lagen diep te slapen. Blad kwam bij de plas aan. Het water was kouder dat de koudste bladkaal, wat erg vreemd was aangezien het vandaag lekker warm was. Hij besefte dat er iets bewoog achter hem. Nee, niet iets, veel dingen. Alle katten die allemaal lekker hadden lagen slapen stonden allemaal tegelijk op. En dit was niet Blads groep, dit waren allemaal vreemde katten die hij niet kende. Tot zijn grote schrik vervaagde het overgrote deel van de groep katten en bleven er zes katten over: een kleine donkerrode poes, een bruin cyperse kater, een donker grijze kater, een lichtgrijze poes, een lapjespoes en een kleine donkergrijze bijna zwarte kater. De lapjespoes had een bloedende schouderwond die de lichtgrijze poes aan het likken was. De donkerrode poes was van de groep afgedwaald en bij de waterkant een plant uit de grond aan het trekken Blad trippelde naar haar toe om te helpen maar het was de poes al gelukt en ze liep terug naar haar groep. Blad volgde haar tot hij in gehoorsafstand stond zodat hij kon horen wat de vreemdelingen zeiden. 'Wat heb je daar?', vroeg de donkerbruin gestreepte kater. 'Klitwortel, dat moet er voor zorgen dat Taanpels' wond geneest', antwoordde de kleine rode poes waarna de plant begon fijn te kauwen. Ze smeerde de kruiden op de wond. 'Bedankt Kwikpoot, het voelt alweer een stuk beter ik denk dat ik er wel weer mee kan lopen', miauwde de lapjespoes, die waarschijnlijk Taanpels heet, dankbaar. 'Ik ben blij dat te horen maar je moet echt nog even uitrusten, straks gaat het weer pijn doen', miauwde de lichtgrijze poes. 'Vederstaart heeft gelijk, voorkomen is beter dan genezen', zei de donkerbruine kater. 'Daarbij word het ook al bijna nacht, tijd om uit te rusten dus', zei de donkergrijze kater. En ze vervaagden weer, behalve de donkerrode poes en de bruingestreepte kater. De poes begon te spreken. 'Zouden we ooit de zinkendezonplaats vinden en daarna terug naar het woud kunnen, Braamklauw?', vroeg ze met een spoor van wanhoop in haar stem. 'Ik weet zeker dat als we de zon blijven volgen we bij de zinkendezonplaats aankomen, en we komen zeker weten weer thuis', al moet ik daar persoonlijk voor zorgen.', miauwde de donkerbruin gestreepte kater Nu vervaagden de andere twee katten ook en bleef Blad in duisternis achter.Waarom krijg ik steeds van die rare dromen dacht hij tot hij wakker werd in de zachte graspollen waar hij in slaap was gevallen. De zon was al aan het opkomen; het was tijd om verder te gaan.

Hoofdstuk 15

Een paar vossenlengte voor Kwikstaart lag een tweebeen, meer dood dan levend. Hij maakte zachte klagende geluiden en en kwam een stroompje bloed bij hem vandaan. Zijn bloed rook totaal niet naar dat van katten maar had juist een vieze, ijzerachtige geur. Zijn gezicht was niet zichtbaar voor Kwikstaart, zijn hoofd lag namelijk naar de andere kant toe gericht. Kwikstaart sloop naar achteren in de bosjes om vervolgens om de tweebeen heen te lopen. Nu kon ze zijn gezicht wel zien; het was van pijn vertrokken en zijn ogen waren gesloten. Ze besloot terug te gaan naar het kamp om het te melden, ze kon de tweebeen hier niet laten liggen, mede omdat ze het niet wou laten leiden maar ook omdat hij hier niet kon blijven liggen. Ze racete richting het kamp. Eenmaal door de kampingang zag ze IJsklauw zitten. 'Hee Kwikstaart, ik vroeg me al af waar je bleef', zei hij. Kwikstaart had hier geen tijd voor dus verzon een snelle smoes: 'Ik dacht dat ik prooi zag bewegen maar het bleek een blaadje te zijn'. Toen ze richting Bladsters hol liep besefte ze pas hoe dom ze wel niet had geklonken, maar ze kon er wel om lachen. 'Bladster?', riep ze naar binnen. 'Kom binnen!', kwam er uit het hol van de oude leider. 'Wat kan ik voor je betekenen Kwikstaart', vroeg hij met en krakende stem. 'Er legt een gewonde tweebeen, dicht bij de zonnerotsen, in het bos-gedeelte. Hij bloedt en heeft medische hulp nodig denk ik', ratelde Kwikstaart. Bladster leek even te twijfelen, maar toen leek hij een beslissing gemaakt te hebben. 'Neem Kruidstaart, IJzerstaart en Hellevuur mee', miauwde hij. Heel even was Kwikstaart van haar stuk geslagen; Bladster vroeg haar om katten te bevelen met har mee te komen, waaronder ook de Clancommandant. Maar er was geen tijd om te discusseren met hem, de tweebeen moest geholpen worden dus boog Kwikstaart respectvol haar kop voor ze het hol verliet. Eerst rende ze naar Kruidstaart toe. 'Kom mee, er is een gewonde tweebeen bij de Zonnerotsen en hij heeft hulp nodig!', zei ze snel. Kruidstaart keek haar onzeker aan maar knikte een paar hartslagen daarna zelfverzekerd. Nu ging ze naar Hellevuur. Ze legde hem uit wat er aan de hand was en hij kwam zonder te twijfelen met hen mee. Waar is IJzerstaart?. De Clancommandant was nergens te zien. Kwikstaart raakte een beetje in paniek, ze hadden hier helemaal geen tijd voor. Ze besloot dat ze IJzerstaart maar liet voor wat hij was een rende samen met Hellevuur en Kruidstaart door de kampingang richting de zonnerotsen. Toen ze eenmaal in de buurt van de tweebeen kwamen begon dde geur ook weer op te doemen. 'Is dat de geur van de tweebeen?', vroeg Kruidstaart zachtjes aan Kwikstaart. Kwikstaart knikte alleen, en liep nu in een rustiger tempo richting de tweebeen. Ze wrong zich door de struiken en kon de tweebeen weer zien liggen. Kruidstaart sloop op hem af. Kwikstaart wilde haar nog waarschuwen maar Kruidstaart begon de tweebeen al te besnuffelen. Even later trippelde ze terug. 'Hij is helaas dood gebloed, maar moeten jullie eens komen kijken. Kruidstaart liep weer terug naar de tweebeen en Kwikstaart en Hellevuur volgden haar. Kruidstaart drukte haar kop tegen de tweebeen zijn lichaam aan en duwde hem. 'Een beetje hulp zou fijn zijn', miauwde ze ingespannen naar het hen die stonden te kijken. Meteen sprongen Hellevuur en Kwikstaart naar Kruidstaart toe en begonnen ook te duwen. De tweebeen voelde raar; hij was op een vreemde manier zacht en zijn pels was dun en ruw. Toen hij eenmaal op zijn rug lag wees Kruidstaart met haar staart naar de wond in de buik van de tweebeen. 'Die wond is niet door een val, dier of iets dergelijks gemaakt', prevelde ze. kwikstaart moest haar gelijk geven. De wond zag er vreselijk diep uit, was één dunne lange snee en heeft hevig gebloed. 'Wat zou er met hem gebeurd zijn?' miauwde Kwikstaart.

Hoofdstuk 16

Na twee dagen aan één stuk door lopen was Blad doodop. 'Misschien is het tijd om even te rusten', opperde Vlam op een vermoeide toon. Spar en Salie mompelde instemmend. Blads maag knorde van de honger. 'Ik ga eerst jagen', verklaarde hij. 'Gaat jullie maar rusten, ik zoek wel wat voedsel bij elkaar. Steen en Gruis, gaan jullie mee met jagen?', vroeg hij. Gruis stond meteen op en Steen trippelde sierlijk achter hem aan. De groep bevond zich momenteel op een terrein met veel zand, rotsen, hier en daar wat graspollen en een paar bomen. Al leek het landschap onleefbaar, Blad kon verschillende geurtjes van prooi onderscheiden. 'Kom mee riep Gruis die al naar beneden was gesprongen. Steen en Blad trippelden naar hem toe maar al gouw stond Steen stil en zakte in de jachthouding. Ze sloop door een dun struikje heen en kwam even later terug met een dikke muis. 'Mooie vangst!', complimenteerde Blad haar, maar voor ze antwoord gaf liet ze haar prooi al vallen en sprong naar voren: ze had een spitsmuis te pakken. 'De prooi loopt je hier gewoon in de poten', miauwde Steen geamuseerd. Ook gruis kwam terug met een fikse spreeuw. Blad voelde zich een beetje gegeneerd omdat hij niets had gevangen dus hij spitste snel zijn oren om het minste prooi geluidje te kunnen horen. Hij zakte in sluip houding, bepaalde de plaats vaan de prooi en sprong. Hij landde precies op een eekhoorn die aan het knabbelen was op een nootje en beet hem meteen dood. Hij trippelde terug naar zijn vrienden en zag dat zij ondertussen ook alweer wat hadden gevangen. 'Dit is gekkenwerk, ik heb nog nooit zoveel prooi gezien, laat staan prooi dat je gewoon voor de poten loopt', miauwde Gruis, duidelijk van zijn stuk gebracht. 'Het ziet er naar uit dat ze nog nooit een kat hebben gezien', prevelde Steen. 'Dat is goed nieuws', zei Blad. 'We hebben nu in ieder geval genoeg prooi om de hele groep te voeden'. Het trio jaagde nog even door en toen ze bij de groep terug kwamen was het al bijna maanhoog. Bijna alle katten lagen te slapen afgezien van een paar die zich zaten te wassen. De kittens va de moederkat Flits en haar partner Gruis waren ook nog wakker en zaten zachtjes met elkaar te spelen terwijl hun moeder naast het sliep. Toen ze hun vader in het oog kregen rende ze naar hem toe. 'Heb je ook prooi voor ons mee?', vroeg Twijg. 'Ja, maar die moeten jullie wel delen met jullie moeder', antwoordde hij. Ze legden de prooi neer. Er lag nog meer prooi begraven omdat ze niet alles mee konden nemen in een keer. 'Willen jullie ons soms helpen de andere prooi op te halen', vroeg Gruis aan de kleintjes. 'Ja, super graag!', piepte Pluis en racete al naar de plek van waar Blad, Steen en Gruis vandaan kwamen en een paar hartslagen later volgde de kleine Twijg ook. Toen ze aankwamen groeven ze de prooi op en brachten alles terug naar de overnachtings plek. 'Morgenochtend gaan we eten', beloofde Gruis aan zijn jongen. 'Maar eerst even slapen, jullie moeten goed uitgerust zijn voor als we morgen weer vertrekken', voegde Steen eraan toe en de twee kits gingen meteen naar een moeder toe en rolden zich op tot ze niet meer waren dat twee hoopjes donzige vacht. 'Wij zullen ook eens de slaap moeten opzoeken', besloot Blad en gezamenlijk rolden ze zich op in de buurt van een kleine, ietwat verdorde hulststruik.

Toen Blad wakker werd merkte hij dat de dageraad al was aangebroken; felle zonnestralen braken door het wolkendek. Hij wekte zijn twee kameraden. 'Het is tijd iedereen wakker te maken en te eten zodat we straks verder kunnen', miauwde hij. Samen liepen ze richting de groep katten die nog lagen te slapen. Ze wekten hen door te zeggen dat er voedsel was en gelijk stonden er veel katten op. Blad deelde de prooi uit en terwijl hij dat deed zag hij dat Gruis zijn prooi deelde met zijn kittens en partner. Vertederd keek hij naar hen. Hij was blij voor Gruis dat hij een partner had een leuke kittens, maar Blad was ook jaloers; hij zou ook graag een partner willen. Als je maar lang genoeg wacht komt het geluk je tegemoet komen zei een stem in in Blads kop.

Hoofdstuk 17

Kwikstaart liep samen met Bliksemkaak en Meervalpoot richting de plek waar de dode tweebeen lag. Hij lag er nu al een paar dagen en door de hitte en droge lucht begon hij al een beetje te stinken naar kraaienvoer. 'Wat moeten we toch met hem aan', vroeg Bliksemkaak. Zijn bezorgdheid was terecht, de hele Clan was bezorgd; de stank van de tweebeen was al te ruiken tot in het kamp omdat hij er redelijk in de buurt lag en de geur was misselijk makend. Ook schrok hij prooi af dus was er weer een goed stuk jacht gebied verloren gegaan nu de rivier is opgedroogd en de tweebeen troep nog steeds in het territorium ligt. De RivierClan begon nu ook magerder te worden: prooi was nu net zo schaars als dat het is in bladkaal en katten moesten een relatief lange tocht maken om water te halen voor de oudsten, kittens en zichzelf. Om het uur gaan waterpatrouilles op pad maar zelf dan is er nog te weinig water om iedereen van de dorst te voldoen, simpelweg omdat er teveel dorst is en het mos snel opdroogt nog voor de patrouilles aankomen bij het kamp. De zon begon langzaam aan onder te gaan. 'Laten we maar terug naar het kamp gaan', miauwde Kwikstaart maar weinig enthousiast. Meervalpoot en Bliksemkaak bromde hun instemming. Plotseling hoorde Kwikstaart geroffel van iets zwaars door de grond trekken en tegelijkertijd rook ze iets wat haar akelig bekend voorkwam. Bliksemkaak en zijn leerling roken het duidelijk ook want ze kregen allebei een zowel strijdlustige als angstige blik in hun ogen. 'Hond!', riep Kwikstaart naar hen. 'Klim in een boom snel!'. Ze deden wat Kwikstaart zei maar het was al te laat. Een enorme hond dook op uit de struiken en richtte zijn aanval op Meervalpoot, die halverwege zijn klim in de boom zat. De hond sprong naar hem op en greep hem bij zijn rug. Meervalpoot schreeuwde het uit van de pijn en samen met de hond viel hij met een vreselijk klap op de grond. Meervalpoot wurmde zich uit de kaken van de hond en begon te vechten. 'Kom, we moeten hem helpen', schreeuwde Bliksemkaak vanuit zijn boom. Dat liet Kwikstaart zich niet twee keer zeggen. Ze sprongen tegelijkertijd uit de boom. Bliksemkaak landde op de rug van de hond en krabde hem over het gezicht maar de hond trok zich er niets van aan; hij had een en al oog voor Meervalpoot. Hij greep de leerling nogmaals tussen de kaken en zwiepte hem de lucht in. Meervalpoot vloog door de lucht met een doodskreet die abrupt stopte toen hij met een vreselijk gekraak een boom raakte. Kwikstaart keek naar Bliksemkaak, zijn ogen stonden wijd van pure furie en met een strijdkreet die toen in het SchaduwClankamp te horen was sprong hij naar de hond en klampte zich vast aan de kop van de hond. De hond probeerde in een wanhopige poging hem van zich af te krijgen maar Bliksemkaak hield vol. Bloedspetters van zowel de hond als de uitgerukte nagels van Bliksemkaak vielen op de grond. Uiteindelijk rende de hond jankend weg en bleef Bliksemkaak hijgend staan. Hij vermande zich na een paar hartslagen en sprong naar zijn leerling toe en Kwikstaart volde hem meteen. Daar lag Meervalpoot, zacht jammeren en gewond op de grond. 'Meervalpoot?', fluisterde Bliksemkaak. 'Kwikstaart, kun je Kruidstaart halen alsjeblieft?', vroeg hij op een dwingende manier maar in zijn ogen lag diep verdriet en woede. Kwikstaart knikte en rende naar het kamp. 'Kwikstaart! Wat is er aan de poot?', vroeg IJsklauw die aan kwam lopen. 'Sorry geen tijd voor uitleg, ik moet Kruidstaart vinden', miauwde ze snel. 'Ik ben hier', miauwde Kruidstaart van achter Kwikstaart. 'Kruidstaart, je moet komen, Meervalpoot is ernstig gewond en ik weet niet of hij het wel gaat overleven', ratelde Kwikstaart in paniek. Kruidstaart schoot al naar de kampingang. 'Waar ligt hij?', vroeg Kruidstaart dringend. 'Bij het open veldje waar leerlingen trainen', miauwde Kwikstaart terug. Pas nu merkte ze dat IJsklauw hen ook volgde. Ze besloot er nu maar even geen aandacht aan te besteden, ze hadden wel belangrijkere dingen aan hun kop. Toen ze op het open veldje aankwam zat Bliksemkaak nog net zo als toen ze hem had achter gelaten. Kruidstaart begon Meervalpoot te bestuderen. 'Hij is buitenbewustzijn, we tillen hem voorzichtig terug naar het kamp. Voorzichtig tilden Bliksemkaak, Kwikstaart en Kruidstaart naar het kamp. O grote SterrenClan laat Meervalpoot het overleven smeekte ze in stilte naar de SterrenClan.

Hoofdstuk 18 

Blad en zijn groep liepen door een diepe kloof met veel rood kleurige rotsen. Er hing een vermoeide sfeer in de groep; ze hadden de hele dag gelegen en waren doodop. 'We zullen hier ergens een slaapplek moeten vinden', miauwde Goud, een oranje kater, ergens vanuit de de achterhoede. 'Dat doen we, we lopen nog een klein stukje door', antwoordde Salie. Plotseling rook Blad een vreemde kattengeur. Het rook niet naar de katten die hij kent en het geur was door meerdere katten gemaakt. 'Wees op je hoede ik reuk vreemde katten', miauwde hij over zijn schouder naar de groep. Katten die naast hem liepen hielden ineens hun pas in. 'Wat i-', Blads stem brak af. Hij hoorde stemmen, sterker  nog, veel stemmen. Naast hem wenkte Vlam twee katte en sloop aamen met hen naar de bron  van het geluid toe. Blad was onder de indruk dat ze zo stil konden sluipen. Toen de drie uit het zicht waren verdwenen konden Blad en de groep alleen maar wachten tot ze terug kwamen. Uiteindelijk kwamen ze na wat heel lang had geduurd terug. Vlam liep richting Blad. 'Het is een hele groep katten', miauwde ze. 'Ze zaten in een kring om een grote rots heen waarop een bruin gestreepte poes hen toesprak terwijl er ook vier jonge katten voor haar stonden. Ze leken aardig dus misschien kunnen we vragen of ze een plek weten waar we kunnen overnachten'. 'Goed dan', reageerde Blad maar hij voelde zich nog wel ongemakkelijk.  Eerst liep Blad zo stil mogelijk naar de struiken vanwaar Vlam en de katten kwamen. Hij tuurde door de struiken en zag daar wat Vlam had beschreven. De gestreepte poes op de  rots sprak nog steeds. Hij was te ver af om te kunnen horen wat ze zei maar het leek een plechtigheid voor de vier jonge katten te zijn die aan de voet van de rots stonden. Hij liep terug. 'Laten we eerst wacht totdat de poes is uitgesproken. Het lijkt erop dat er een plechtigheid is gericht naar de jonge katten en ik wil het niet verstoren', miauwde Blad naar de andere vier leiders van de groep en die gromde instemmend. Het duurde niet lang voor de stem even stopte met praten en er een grootschalig gejuig uitbrak. Meerdere katten tegelijk schreeuwde vier namen maar Blad kon niet horen wat die waren, waarschijnlijk waren het de namen van de vier jonge katten. Toen was het stil. 'Kom mee', miauwde Blad en wenkte de hele roep met zijn staart. 'Er is een gemakkelijkere ingang als je hier heen loopt ', miauwde Vlam toen ze Blad door de struiken probeerde te wurmen. Een beetje gegeneerd liep Blad achter haar aan. Toen zag hij wat Vlam bedoelde, het leek op een veel gebruikte doorgang. Blad, Vlam, Spar  en Salie gingen er als eerst in en de groep volgde. Zodra een zwarte kater hen opmerkte stond hij direct op en krijste 'Indringers!'. Meteen kwamen er meer katten uit hun holen van alle kanten, klein of groot, oud of jong en zelfs vijandig of nieuwsgierig tot vriendelijk. 'Wat doen jullie hier?', vroeg een donkerrode kater op een vijandige toon. Voor Blad antwoord kon geven kwam de gestreepte poes tevoorschijn. 'Scherpklauw, wat is er aan de poot', vroeg ze. 'Deze vreemdelingen komen ons kamp binnenvallen!', gromde hij. 'Nee dat is niet waar!', miauwde Blad snel toen hij zag dat verschillende katten hun klauwen zag ontbloten. 'Wij zijn slechts op doorreis, mijn naam is Blad, één van de vier leiders van de Groep, dit zijn Vlam, Salie en Spar, zij zijn de andere drie leiders', vertelde hij. Nu begon de gestreepte poes te spreken. 'Gegroet Blad, Salie, Vlam en Spar. Jullie zijn in het HemelClan territorium terecht gekomen. Mijn naam in Loofster en ik ben de leider van de nieuwe HemelClan.'

Hoofdstuk 19

Het is wederom een snikhete dag en zonnestralen schroeide de vacht van Kwikstaart terwijl ze naar het hol van Kruidstaart liep. Bliksemkaak liep naast haar, hij had die nacht amper geslapen, had niets gegeten en zei niet veel omdat hij zich schuldig voelde naar zijn leerling. In haar hoofd hoorde Kwikstaart haar conversatie met hem die de vannacht had. Wat nou als hij niet meer wakker wordt had hij gemiauwd. Meervalpoot is sterk, hij overleeft het vast wel had Kwikstaart geantwoord. Maar Bliksemkaak was niet overtuigd. Alles gaat fout! Door de hitte is het water zo goed als op, er ligt een dode tweebeen op ons territorium, er stroomt giftige afval over onze jachtgronden en nu ook Meervalpoot... had hij wanhopig gezegd. En dan weet ze nog niet eens af van onze "trouwe" commandant die voer haalt bij een tweebeen en de vreselijke profetie dacht Kwikstaart somber. Ze naderden het medicijnhol. Toen ze op het kleine veldje kwamen zagen ze Meervalpoot op een klein nest in de schaduw liggen terwijl hij onderzocht werd door Kruidstaart. Zijn achterpoten lagen er erg onnatuurlijk bij. Toen ze de twee bezoekers zag arriveren legde ze de kruiden die ze in haar bek had neer. 'Hij is er slecht aan toe', miauwde ze. 'Hij heeft iets gebroken maar ik kan niet vinden wat, een dergelijk verwonding heb ik nog nooit gezien in mijn leven'. 'Bliksemkaak?', zei een schorre stem. Het was Meervalpoot die wakker was geworden. 'Meervalpoot! Je bent wakker! Hoe voel je je?', miauwde Bliksemkaak met een blije stem. 'Ik heb pijn in mijn achterpoten en staart maar verder voel ik me oké. Hoe heb ik gevochten? Is de hond verslagen?', vroeg hij met een zachte stem dat nauwelijks hoorbaar was. 'Je vocht als een ware RivierClankrijger, wanneer je beter bent maakt Bladster je een krijger en dat mag je bij ons in het krijgshol slapen', snorde hij. Meervalpootss ogen begonnen te gloeien en hij probeerde op te staan maar viel neer met een van pijn vertrokken gezicht. 'Blijf nog even liggen Meervalpoot, ik geef je wat papaverzaadjes tegen de pijn', zei Kruidstaart 'Mijn poten doen zo'n pijn', klaagde hij. 'Ik weet het, je zal nog wel even in mijn hol moeten blijven', zei ze. Met een triest gezicht ging Meervalpoot voorzichtig liggen. Kwikstaart voelde een heftig medelijden voor de leerling opkomen. 'Kruidstaart... Kan Meervalpoot niet meer lopen?', vroeg Bliksemkaak toen Meervalpoot eindelijk lag te slapen. 'Ik weet het niet Bliksemkaak, maar ik doe wat ik kan', zei ze. Bliksemkaak hurkte neer bij zijn leerling. Kwikstaart besloot hen maar even met rust te laten. Ze liep het medicijnhol uit. Toen ze buiten was merkte ze pas dat het donker begon te worden. In het kamp was het rustig; er lagen enkel een paar katten in de avondzon te wassen. Kwikstaart liep richting het krijgshol en ging in haar nest liggen. Er lagen al wat katten te slapen en Kwikstaart kreeg de slaap ook al snel te pakken. Ze voelde ineens iets naast haar bewegen. Ze opende geïrriteerd haar ogen. 'Muizenbr...'. Ze merkte dat ze niet in het krijgshol was maar weer op die ene plek in de Hoogstenen. Alles was weer zoals die ene droom; de tweebeenplaats, meer, een kloof.... en het brandende woud met vlammen die naar de hemel likten. Alleen nu rende er katten vandaan, katten van alle Clans en ook de RivierClan. Ze herkende Lichtveder, Hellevuur, IJsklauw en nog veel meer katten. Zelf nu ze zo hoog in de bergen was kon ze de angstkreten van de katten horen die hun vlucht uit het woud maakten. Toen ineens klonk er een hard gekraak en vonken vlogen de lucht in. Een boom omhult met vlammen viel om, recht op de vlucht weg van de katten. Sommige weken weg van de boom, anderen verstijfden, sommige renden nog harden om uit het woud te komen en sommigen probeerden de achterblijvers te helpen. Maar het was al te laat. De boom viel in een explosie van vonken op de grond, twee katten werden direct door hem verbrijzeld en de rest die het einde niet hadden gehaald werden bedolven onder brandende takken. Kwikstaart wilde ze helpen, maar kon niet bewegen. Er kwam een geluidloze schreeuw die doorging tot Kwikstaart merkte dat de vreemde grijze poes er weer was. 'Waarom laat je mij dit zien', barstte Kwikstaart uit. 'Rustig maar, iedereen is veilig in zijn hol in het kamp. Dit was enkel een visioen dat laat zien dat het onveilig is om deze weg te nemen tijdens De Vlucht. De andere drie hebben ook een visioen gekregen', antwoordde ze. Er waren nog veel vragen die Kwikstaart had willen stelden maar de vreemde poes verdween alweer en Kwikstaart werd wakker in het krijgshol, uitkijken op een kamp waar al haar Clan veilig en wel was. Ten miste, voor hoelang nog?

Hoofdstuk 20

Het was een rustige nacht. Een warme nacht. Kwikstaart lag half wakker in haar nest omringt door haar slapende Clangenoten. Vanaf het punt waar ze lag kon ze de Zilverpels goed zien. Waken jullie nog over ons?, vroeg Kwikstaart zich af. Alsof het een antwoord was klonk er een hard gerommel die dwars door de lucht sneed en door merg en been ging. Donderslagen? Kwikstaart bestuudeerde de lucht; geen wolken te zien. Er klonk nog een knal en er klonk een hoog geruis, alsof er één sterke dunne windvlaag door een territorium schoot. De lucht begon te gloeien en kwikstaart kon de silhouetten van 7 vogels onderscheiden die in formatie over het kamp vlogen. Langzaam maar zeker begon er iets tot haar door te dringen. Ze stond op en liep naar buiten. Een volgende knal volgde harder dan de andere twee en de grond schudde hevig. In SterrenClansnaam, mompelde Kwikstaart en keek het kamp rond tot een vreemgde maar ijzig herkenbare geur haar tegemoet kwam. Een geur die alle katten bang maakt, en alarmeerd. De lucht lichte op en Kwikstaart zag één enkele grote wolk in de lucht drijven. Vonken circelde om de wolk heen en de vlammen bereikten nu eindelijk ook de toppen van de bomen zodat Kwikstaart nu ook en oog stond met wat haar visioen haar al die tijd probeerde te vertellen; De Vlucht in nu begonnen. Nu het kamp vervuld was met de geur van rook renden een aantal katten naar buiten en schreeuwden dat iedereen geëvacueerd moest worden, maar Kwikstaart deed niets, nee, ze kón niets doen. Er moest nog één ding gebeuren voor ze actie kon ondernemen. Starend naar de gloeiende hemel voelde ze opeens dat ze opzij moest kijken. Daar stond Sterkit, oog in oog met een merel, die op de barriere van het kamp zat, toekijkend naar de panikeerende katten die kriskras door het kamp renden. De merel keek Kwikstaart en Sterkit beidde even intens aan voor hij wegvloog en verdween. Kwikstaart schrok wakker. Katten renden aan alle kanten langs haar heen zorgend dat alle oudsten en kitten het kamp verlieten. 'Kwikstaart!', riep een bekende stem. Kruidstaart stond wanhopig bij Meervlapoot die zijn best deed op te staan, terwijl Bliksemkaak hem hielp. Kwikstaart rende naar het toe. 'Kan ik helpen?', vroeg ze. Even leek Meervalpoot te kunnen staan maar hij zakte weer ineen. Hij leek het op te geven en sleepte zich vooruit met zijn voorpoten, wat wel werkte. 'Dat is goed', zei Kruidstaart tegen Meervalpoot en tegen Bliksemkaak voegde ze toe, 'help de anderen het kamp uit, ik zorg wel voor Meervalpoot'. Bliksemkaak sprintte weg en Kwuidstaart moedigde Meervalpoot aan door te gaan. 'Haast je het kamp uit!', schreeuwde ze Kwikstaart toe. Kwikstaart rende naar de uitgang toen ze het magere lichaam van Bladster ineens in het oog kreeg. De oude kater schuifelde stroef zijn hol uit, en sjokte richting het krijgshol. 'Kwikstaart! Heb jij IJzerstaart ergens gezien?', vroeg de oude kater. Die vraag overrompelde Kwikstaart een beetje. Als de hele tijd had ze het gevoel dat er iets miste, en dat iets was IJzerstaart die er niet was. Een vreemd gevoel overstroomde Kwikstaart en ze staarde een tijd lang voor zich uit tot haar ogen uiteindelijk pijn deden. Ze keek Bladster aan. 'Naar de Hoogstenen', zei ze. Bladster keek haar even verdwaasd aan maar zei niets; hij knikte slechts. Alle katten hadden het kamp nu verlaten en de rook die nu over de grond gleed gaf een spookachtig gevoel. Bladster liep nu ook naar de uitgang en liep naar buiten. Kwikstaart was als enige over. Ze keek het kamp rond; en iets in haar zei dat ze die nooit meer terug zou zien. Op hetzelfde moment vormde zich een vuurbal en kort daarna een oorverdovende knal die werd gevolgd door schreeuwende kattenstemmen. Gruwel overstemde het hele woud nu, en Kwikstaart zag vlammen aan de barriëre likken. Ze trippelde naar de uitgangen glipte erdoorheen. In het bos was het een vreselijke ravage. Overal was vuur en lagen takken na te branden. Kwikstaart zette het op een sprinten tot ze haar Clangenoten inhaalde die dichtbij elkaar liepen; kittens en oudsten in het midden met de krijgers eromheen. Het vuur werd nu veel te helder en de katten werden verblind. Er volgende een aantal vreselijke minuten tot er uiteindelijk een vreselijk gekrijs losbarste. 'Bladster! Springkit!', werd er geschreeuwd. Toen de vlammen wat afzwakkerde en Kwikstaart het schouwspel voor zich zag wilde ze ineens niets liever dan met de bomen meedoen en verteerd worden door de helse vlammen.

Hoofdstuk 21

De Clan was bij de rivier aangekomen waavan het water rood kleurde van het vuur. Stoom wervelde door de lucht en verklamde alles. In de rivier spartelde een klein figuurtje, en vlak daarvoor een groter figuur, die met kraachtige slagen in de richting van de leerling afzwom. ‘Bladster kom onmiddelijk terug!’, schreeuwde IJsklauw. ‘Jij bent hier veel te oud voor’. Een aantal hartslagen gebeurde er niets tot Roodvacht het water in sprong, met IJsklauw op zijn hielen. IJsklauw greep Bladster vast, en Roodvacht Springpoot maar IJsklauw zonk kopje onder met het gewicht van Bladster. Een harde stem van Hellevuur galmde over de katten, ‘iedereen doorlopen, vlug!’. De meerderhelft van de clan gehoorzaamde terwijl de andere helft bleef toekijken naar de katten in het het water. Roodvacht kwam naar de oever gezwommen met Springpoot in zijn kaken die met haar grootte oogjes van schrik naar Bladster staarde. ‘Hij is te zwaar!’, schreeuwde IJsklauw tussen de dikke vacht van Bladster heen. Roodvacht sprong terug het water in om hem te helpen. Een gekraak doorsneet het geknetter van het vuur en een boom boog zich naar de rivier, met brandende takken en vonken die om hem heen zwoven. ‘Kom daar uit’, riep Kwikstaart. Hoe erg ze ook hun best deden, ze kregen het zware lichaam van Bladster niet uit het water. De boom viel met een hoge snelheid op het water af. IJsklauw maakte dat hij er uit kwam, maar Roodvacht wou niet opgeven. Net op het moment dat IJsklauw de oever bereikte stortte de boom met veel lawaai in het water, wat een hoop vonken deed opvliegen. Het geschreeuw van Roodvacht die onder de takken werdt bedolven was nog te horen voordat het stil werdt, en alleen het geluid van het vuur en de paar gedoofde takken te horen was. Kwikstaart en de anderen keken met ontzet naar de rivier, waar net een jonge krijger, en hun oude leider hoogwaarschijnlijk waren omgekomen. "We zullen je nooit vergeten, jullie allebij niet", dacht Kwikstaart starend naar de rivier. Andere katten begonnen weg te rennen, en Kwikstaart had het gevoel dat ze dat ook maar zou moeten doen; haar vacht schroeide van haar lichaam door het steeds helderder wordende vuur. Samen met haar Clangenoten sprintte ze via het brandende bos naar het WindClan territorium. Het bos was hier dunner en het vuur had het hier nog maar net gehaald. ‘Waar gaan we heen?’, vroeg Blauwpoot aan Zilverzon. Zilverzon keek even rond alsof ze een antwoord van een ander iemand verwachttee. ‘We gaan naar de Hoogstenen, daar zijn we veilig’, zei Kwikstaart. De katten knikten en begonnen naar de puntige stenen te lopen die zich uitstrekte naar de zilverpels. De stemming was gedrukt en de kittens van Groenvacht piepte zielig. Opeens stopte iedereen en Kwikstaart hoorde de geschokte stem van de vertrouwde medicijnkat over de Clan geroepen, ’heeft iemand Meervalpoot gezien?’.

Hoofdstuk 22

Loofster leidde de vier leiders van de groep de open plek over. Blad verbaasde zich over het aantal katten dat hier leefde. Bij een dichte braamstruik, op een verhoogde rots, stond ook een mooie moederpoes hen te bekijken met twee kleine kittens. Verder op stonden twee grote katers samen prooi te eten. De ogen van alle katten volgden hen nieuwsgierig. ‘We zijn nu bij mijn hol aan gekomen, kom er in’, zei Loofster. Blad en de andere drie betraden het hol na Loofster. ‘Vertel mij eerst maar eens wie jullie zijn, en waar jullie vandaan komen’. Spar begon met spreken: ‘Wij komen van ver, uit een bijna verlaten tweebeenplaats. Dat was totdat wij vieren een droom kregen over katten die ons naar een nieuwe plek stuurden en daar zijn wij nu naar op reis’. ‘Ja, en nu kwamen wij hier langs op ons pad naar de plek, we zijn niet gekomen om jullie te bedreigen’, vulde Vlam aan. Loofster keek Spar aan en negeerde van Vlam had gezegd. ‘Gedroomd over katten die jullie opdrachten gaven?’, vroeg Loofster zich af, ‘Bedoelen jullie boodschappen van de SterrenClan?’. De vier katten keken elkaar even aan, voor ze zich tot Loofster richtten. ‘De SterrenClan?’, vroeg Blad. ‘De SterrenClan is de plaats waar de katten van alle vijf de Clans heengaan nadat ze zijn gestorven. Ook leven onze voorouders daar, die soms profetieën sturen naar onze medicijnkat, Echozang’, en ze wees naar de zilvergestreepte poes aan de ingang van haar hol. ‘Wacht er zijn nog meer van deze… Clans?’, was Salie’s vraag. ‘Ja, alleen leeft de HemelClan hier in zijn eentje. Een aantal seizoenen geleden heeft Vuurster ons bij elkaar gebracht nadat de oude HemelClan was vernietigt. Vuurster is de leider van de DonderClan, hij woont hier ver vandaan. Dan zijn er ook nog de RivierClan, Vuurster had ons verteld dat dat de beste zwemmers van hun woud waren, en de SchaduwClan, die erg sluw en stil zijn. Ohja, en dan heb je ook de WindClan nog, de snelste krijgers, die op de vlakten leven’, vertelde ze hen. ‘Alle Clans zijn aangepast op hun omgeving, de RivierClan was zo ontwikkelt dat ze super goed konden zwemmen, net als de DonderClan, die goed moest kunnen sluipen en bomenklimmen dankzij het dichte loofbos waar zij in leven. De WindClan katten zijn heel gestroomlijnd en slank, zodat ze zelfs met de sterkste winden snel kunnen rennen om achter prooi aan de jagen, en dan de SchaduwClan, de stilste krijgers van het woud, omdat de moerassen en naaldwouden daar weinig beschutting bieden en wij HemelClan katten hebben goed ontwikkelde zoolkussentjes voor het jagen op de scherpe rotsen in de kloof’, voegde ze trots toe. De vier katten luisterden stomverbaasd toe. ‘Blad boog zich naar Spars oor toe en fluisterde: ‘Is dit niet precies waar we over gedroomd hebben?’, en Spar knikte langzaam. Vlam en Salie keken hen aan en wisten precies wat Blad gezegd had en knikten ook, met grote ogen. ‘Waar ligt dat woud wij jij over spreekt?’, vroeg Spar. Loofster hield haar kop scheef. ‘Waarom willen jullie dat weten?’. ‘Omdat wat jij zojuist hebt beschreven precies is waar wij alle vier over gedroomd hadden, dat moet de plek zijn waar we heen moeten gaan!’. Loofster keek hen even een beetje vertwijfeld aan, voor ze antwoordde. ‘Ik weet alleen dat Vuurster en Zandstorm ons hadden gevonden door de rivier te volgen, maar ik weet zelf eerlijk gezegd niet waar ze precies vandaan kwamen’. ‘Dat is niet erg, dit is al meer hulp dan we konden wensen’, zei Vlam warm. Loofster keek en alle vier even aan voor ze sprak. ‘Als jullie die reis willen maken moeten jullie goed uitgerust zijn dus jullie zullen eerst een nacht goed moeten slapen’. ‘Weet jij misschien een slaapplek, onze katten zijn namelijk doodop’, vroeg Spar. ‘Ja, jullie kunnen de grot slapen, daar is genoeg plek voor al jullie katten, en morgen zal Echozang jullie reiskruiden geven voor jullie gaan’. De katten knikten en volgden Loofster het hol uit, ze hadden er lang genoeg gezeten dat het al avond was en de sterren waren aan de lucht verschenen. ‘Zie je ze schijnen? Dat is de SterrenClan, ze waken over ons, dag en nacht’, legde Echozang zachtjes aan Blad uit. ‘Het is prachtig’, was het enige wat hij uit kon brengen. Buiten stonden sommige van zijn katten in het midden van de open plek een beetje ongemakkelijk te wachten, maar sommige katten waren in gesprek met katten van de HemelClan katten. De donkerrode kater die in het begin nogal vijandig had gedaan tegen Blad en zijn katten kwam op hen afgelopen. ‘Wat gaat er met hen gebeuren?’, vroeg hij aan Loofster. ‘Ze zullen een nacht verblijven in onze grot, morgen gaan ze weer weg, ze zijn op doorreis, Scherpklauw’. De rode kater gromde alleen even en liep daarna met grootte passen weg. Loofster rolde met haar ogen. ‘Katers’, mompelde ze en Vlam en Salie moesten er een beetje om lachen. ‘Kom mee, ik zal jullie de grot laten zien waar jullie kunnen slapen’.

Hoofdstuk 23

Het bleef akelig stil onder de katten uit de RivierClan toen ze langzaam dachten te beseffen dat ze nog een kat waren verloren. Katten begonnen al door te lopen, en Kwikstaart draaide zich ook om maaar net toen ze een poot wou verzetten klonk er een gedempte schreeuw van achter hen: ‘Wacht op ons!’. Daar liepen drie katten, Roodvacht, bloedend uit zijn schouder en een wond op zijn kop, en pijnlijke brandwonden maar met een kletsnatte vacht waar damp vanaf kwam, met de bewusteloze Meervalpoot tussen zijn kaken. De pootjes van de gewonde leerling schraapten hulpeloos over de rokende bosgrond. De derde kat strompelde moe, verslagen en druipend achter de twee aan. Zelf door de tranen van de rook heen was aan de doffe blauwgrijze niet te twijfelen wie de kat was. ‘Bladster! Hoe..’, was het enige dat Kwikstaart kon uitbrengen. Hij schudde alleen maar moe zijn kop en liep langs haar heen. Langzaam aan haalde ze de Clan weer in. Ineens vertraagde Sterpoot zijn pas tot hij naast zijn moeder liep. ‘We kunnen niet via deze weg, dat heeft de blauwe kat mij verteld, anders zullen er katten sterven’, zei hij zachtjes maar zeker. Kwikstaart schrok op toen ze zijn woorden hoorde. ‘Nee, het is de boom aan het einde van die pad waar we voor moeten oppassen, omdat die anders omvalt’. Ze hoestte even voor ze adem haalde om haar Clan erover in te lichtten maar Sterpoot porde tegen haar schouders voor ze iets kon uitbrengen. ‘Vanaf de Hoogstenen heb ik gezien hoe er vuur op het pad vloeide, door het vieze water’, zei hij bang. Kwikstaart was even verward maar Sterpoot aarzelde niet langer een riep een luid stopteken naar hen. De meeste katten stopten en keken met grote ogen achterom maar twee katten liepen dwars door. ‘Jullie moeten stoppen anders zullen jullie sterven!’, riep Sterpoot wanhopig uit naar de katten die niet luisterden. Met grote sprongen haalde Hellevuur de twee katten in en versperde hen de pas. ‘Ga aan de kat muizenbrein, wij zullen niet sterven door jullie toedoen’. Kwikstaart herkende de stem van Wolfvacht en de witte vacht die onder het as zat van Vospels. Ze maakten net aanstalten om Hellevuur opzij te duwen tot er een soort gedempte donderklap te horen was. Vanaf de heuvel waar de katten naast stonden stroomde een dikke laag zwart spul naar beneden. Toen het halverwege was vatte het vlam en vuur stroomde als een modderstroom van de heuvel af, vlak langs de poten van de twee niet-luisterende katten. Ze deinsde geschrokken achter uit toen de hitte ervan de voorste haartjes van hun voorpoten schroeide. ‘Luister voortaan naar waarschuwingen als die worden gegeven’, klonk de stem van Bladster, schor en zonder veel kracht. ‘Maar hoe kon die onnozele leerling nu weten dat dit zou gebeuren’, vroeg Vospels. Kwikstaarts haren nekharen stonden rechtovereind, hoe durfde ze zo over haar zoon te praten, de kat die haar leven net had gered. ‘Luister jij eens heel goed-‘, begon ze maar Sterpoot raakte haar aan mijn zijn staart en richtte zich tot haar toen hij zei: ‘Laat haar maar, ze is nu gewoon in paniek, laten we zorgen dat we hier wegkomen’. Kwikstaart stond versteld van de volwassen blik die Sterpoot in zijn ogen had. Ze knikte hem warm toe voor ze met de katten meeliep de heuvel op, langs de rivier van vlammen. Bovenaan de heuvel stond een deel van de grond compleet in de brand, maar de katten konden en gemakkelijk omheen. ‘Au!’, klonk het in de achterhoede, ‘ik ben ergens in gestapt’. Het was Zilverzon, die haar poot bloedend omhoog. Kruidstaart rook aan haar verwonde poot. ‘We kijken er later naar, kom, leun op mijn schouder’. Het Donderpad kwam nu in zicht. Door het harde geknetter van de vlammen konden de katten niet goed horen of er monsters aankwamen. ‘We moeten echt door, we kunnen niet veel langer volhouden hier’, zei Bliksemkaak tegen de Clan en hij zette zich schrap om het donderpad over te sprinten maar Hellevuur sprong tegen Bliksemkaaks zij aan en duwde hem omver tijdens zijn sprong. Een hartslag later vluchten er twee ruisachtige rode monsters huilend het donderpad over. ‘Jullie moeten wachten op mijn teken’, zei hij alleen. Er kwamen nog twee monster langs terwijl ze uit volle borst jankten. ‘Misschien zijn de monster ook wel bang voor het vuur, fluisterde Sterpoot in Kwikstaarts oor. Ze snoerde hem de mond. ‘Let op wanneer Hellevuur het teken geeft’, zei ze streng. Een kort moment later weer klonk de kreet van Hellevuur over het lawaai van de vlammen heen en alle katten, zelfs de oudsten, sprintten massaal het donderpad over. Eenmaal aan de overkant was de zien wat voor ravage de vlammen hadden aangericht op het woud, ook het Schaduw- en Donderterritorium waren door het vuur getroffen. Bladster zakte in elkaar. Zijn ademhaling was schor en oppervlakkig. Waterklauw en Vispels tilden hem op en ondersteunden hem toen ze verder liepen. Nu was de Clan bijna bij het Windterritorium aangekomen, maar toen kreeg Kwikstaart een enorme, dikke loofboom in zicht. De stam van de boom was in vlammen gehuld, evenals zijn takken waarvan er af en toe een paar na smeulend naar beneden vielen. Kwikstaart keek om zich heen en dacht snel na. De boom zou hoe dan ook omvallen, maar als die was gevallen waren de katten in het brandende woud opgesloten. Er was geen andere weg dan langs de boom heen. Er klonk een luid gekraak toen er vonken van de stam afstegen. ‘Rennen!’, riep Kwikstaart zo luid mogelijk. ‘Help de oudsten!’. Kwikstaart pakte de kitten van Groenvacht en sprintte langs de boom om de kitten aan de andere kant neer te leggen. Ze rende terug om mee te helpen de oudsten aan de andere kant te krijgen. De boom begon nu te vallen terwijl de laatste krijgers naar veiligheid sprinten. Voor de boom neerkwam was de hele Clan veilig aan de andere kant, en uit het woud. Kwikstaart dankte de SterrenClan in stilte voor ze zit omdraaide en achter haar Clan aan de nacht in liep.