FanFiction wiki
Advertisement
Pas op Waarschuwing

Dit verhaal bevat zelfmoord.

Kat en Zilverspar[]

Eleanor warmde haar verkleumde handen aan de warme kop thee. De dansende vlammen van de openhaard wierpen schaduwen over haar gezicht terwijl verscheidene mensen haar verwachtingsvol aankeken. Voorzichtig nam ze een slok van de thee, om vervolgens haar best te doen het niet meteen weer uit te spugen. Heet!

De mensen begonnen ongeduldig te raken, de jonge vrouw was binnengekomen en had verhalen beloofd, spannende avonturen, duistere vertelsels die nog jarenlang in de nacht doorverteld konden worden en vrolijke teksten, bedoeld om je zelfs op de meest donkere dagen een lach op je gezicht te geven. Hier voor hun neus zat ze dan, langzaam drinkend van haar thee terwijl het vuur haar natte haren langzaam opdroogde en er krullen in verschenen.

‘’Waar blijft het verhaal!’’ Iemand had besloten zijn frustraties uit te spreken, Eleanor zette haar beker neer op haar schoot, haar linkerhand omklemde hem nog steeds in de hoop wat van de warmte over te kunnen nemen.

‘’Ik zal zo beginnen. Ik weet niet of een van jullie naar buiten heeft gekeken, maar terwijl ik hierheen reed voelde het alsof de wolken ergens heel, heel erg verdrietig over waren.’’ Ze nam nog een slok thee, deze keer zonder haar lippen te verbranden, en keek de spreker aan.

‘’Je kunt weer gaan zitten, ik zei dat ik zo ga beginnen.’’

‘’Vertel dan in ieder geval wat je gaat vertellen, zodat ik hier niet voor niets blijf zitten.’’

Eleanor zuchtte, ze was blij dat ze voor vanavond een van haar eigen verhalen in gedachten had, zodat de man niet kon gaan zeuren dat ze zijn tijd verspilde.

‘’Kat en Zilverspar.’’

‘’Wat?’’

‘’Kat en Zilverspar.’’ Eleanor nam nog een slok.

‘’Die ken ik niet.’’ Mompelde de man.

‘’Mooi, ga dan maar zitten en hou je mond.’’ Eleanor zette de kop naast haar neer, er zat nog een beetje in, maar dat zou maar moeten wachten tot na het verhaal, als het dan tenminste nog warm was.


‘’Het verhaal begint met Kat, een koppig meisje. Ze was niet vernoemd naar de muizenvangende pluizenbollen die je wel eens ziet rondlopen, klaar om hun prooi te verslinden, maar naar haar oma, een oude vrouw die vlak voor haar geboorte stierf. Sinds ze op twee benen kon staan stond ze in haar dorp echter bekend als een heks. Niemand kon haar onder controle houden, ze deed altijd waar ze zelf zin in had zonder ook maar een seconde naar de consequenties te kijken. Mensen meden haar op straat, bang dat ze hen zal vervloeken of erger. Hierdoor groeide Kat eenzaam op, vrienden kende ze niet gedurende haar kindertijd, het dichtst bij een vriend dat ze had was een ruwe hond die ze had gevonden, maar hij was de bossen ingerend zodra Kat hem van zijn touw losmaakte. Hem achternagaan had Kat nooit gedurfd. Ze was voor weinig bang, maar de verhalen over het bos bleven altijd bij haar hangen. Er werd gezegd dat het de plek was van de bannelingen, mensen zonder hoop op een toekomst en de heksen. Ze hoorde de opmerkingen wel die achter haar rug om gefluisterd werden, mensen wilde haar terug het bos in krijgen, waar ze volgens hen hoorde. Nadat Kat op de wekelijkse markt een groep kippen en een varken had losgelaten, bevolen haar ouders haar om haar spullen te gaan pakken, ze hadden besloten te luisteren naar hun mededorpsbewoners, ze gingen hun dochter het bos insturen.


Kat sjokte voor haar ouders uit over het smalle paadje dat richting het bos leidde. Haar twee zusjes waren thuisgebleven, ze was nog steeds verbaasd over hun reactie toen haar ouders aankondigde dat ze Kat weg gingen brengen. Ze hadden niet gehuild, gesmeekt om hun zus te houden of geklaagd over de leegte die er in het huis zou ontstaan. Ze hadden beiden geknikt, ze waren het er mee eens. Kat was ook niet verbaasd geweest, het had er al een tijd aan zitten komen. Verscheidene mensen hadden haar ouders al als advies verteld om haar in het bos achter te laten voor het eerste en beste wat haar tegenkwam, het maakte hen niet uit of dat de dood was.

‘’Jullie zullen het saai vinden zonder mij.’’ Kat draaide zich om en keek haar moeder recht in haar ogen aan totdat ze haar blik afwende. Dat was altijd Kat haar mening geweest, het dorp was saai. Er liepen weinig kinderen rond, er waren geen jagers wiens vangst je kon bewonderen, er kwamen geen reizigers langs. Kortom een saai dorp vol boeren wat Kat had willen opvrolijken.

Langzaam begonnen de bomen dichter om het pad te staan, de middagzon viel alleen nog maar in dunne stralen door het bladerdek en de stilte begon steeds meer tot Kat door te dringen. Ze wilde wat aan haar ouders vragen, maar zodra ze zich weer omdraaide waren ze er niet meer.

Weg.

Kat stond alleen op het verlaten bospad en zuchtte.

‘’Ik ga niet sterven.’’ Terwijl ze de woorden tot zichzelf sprak voelde ze een nieuwe moed door haar lichaam een stromen. Ze had in benardere situaties gestaan, en was er altijd uitgekomen. Dit bos, nu haar nieuwe thuis, was gewoon een nieuwe uitdaging die ze moest overwinnen.

‘’Horen jullie dat?’’ Kat keek omhoog naar de boomtoppen waar een paar vogels aan het zingen waren.

‘’Ik ga niet sterven!’’


Met de nacht kwam de kou, en hoe strak Kat haar haar mantel ook wel niet om zich heen sloeg, de kille wind wist wel een manier om erdoorheen te komen. Terwijl ze daar zit en naar de sterren kijkt komt er langzaam een idee in haar hoofd op.

Het bos: thuis van de bannelingen en de heksen. En Kat.

Waar het bos haar eerder angst had aangejaagd, was ze nu vooral nieuwsgierig.

Laat ik die bannelingen eens gaan zoeken, een van hen moet toch wel een huis hebben.

En zo vertrok Kat onder de sterren, opzoek naar iemand die zijn of haar onderkomen met haar wilde delen. De sterren maakten plaats voor de vroege morgenzon, en Kat liep nog steeds. Haar leren laarzen begonnen om haar voeten te knellen en ze voelde de sterke neiging om te stoppen. Met iedere stap die ze zette probeerde ze zichzelf nieuwe moed in te praten.

Ik zal een plek vinden. Ik zal een plek vinden waar het warm is in de nachten. Ik zal een plek vinden waar voedsel is. Ik zal een plek vinden.

Een tijdje later lijkt het alsof ze heeft gevonden waar ze naar zoekt, op een openplek staat een klein, krakemikkig huisje met een stel schoenen voor de deur. Kat slikt. Er woont duidelijk iemand. Ze raapt al haar moed bij elkaar en klopt. Ze klopt nog een keer, maar het antwoord blijft uit. Voorzichtig duwt Kat nu de deur open, hij krast over de vloer. Als er iemand binnen was had hij duidelijk de binnenkomst van Kat kunnen horen. Even staat Kat stil en neemt ze het interieur in zich op. Er staat een kleine tafel met een stoel en in tegen de achtermuur is een doek gespannen. Het is niet veel, maar genoeg voor Kat om een nieuw thuis te noemen. Dan dringt er een geluid tot haar door. Het klinkt vreemd, als een soort harde kreun. Een hopeloze kreun. Kat kijkt alert om zich heen, de deur achter haar is nog steeds open, dus dat was het niet geweest. Door de opening van de deur kon ze nog steeds de laarzen zien staan en haar blik verschoof naar het doek. Kat had eerst verwacht dat het een raam verborg en dat het doek was om de wind en regen tegen te houden, maar zodra ze hem aan de kant duwde vond ze wat ze nog miste in het huis. Een bed. Een bewoond bed. Onder de dekens lag een oude man, hij maakte weer hetzelfde kreunende geluid. Zodra zijn troebele ogen haar ontdekte, opende hij zijn mond.

‘’Voe-‘’ hij haalde diep adem. ‘’Voedsel.’’

‘’Ik zou inderdaad graag willen weten waar dat ligt.’’

De man kneep zijn ogen tot spleetjes en gebaarde met zijn vingers naar de kamer achter het doek. Kat keek twijfelend rond, totdat ze een klein kastje onder de tafel zag staan. Voorzichtig opende ze het kastje, en keek wat er voor een eten binnenin lag. Op een paar tamme kastanjes, beukennoten en hazelnoten na was het leeg. Zodra ze het voedsel zag liggen merkte Kat pas dat ze honger had, snel pakte ze een paar beukennootjes, pelde ze, en stopte ze in haar mond. De man zou het toch niet merken. Hoe langer ze erover nadacht hoe beter het idee eigenlijk in haar hoofd begon te klinken: de man zag eruit alsof hij niet lang meer te leven had, dus waarom kon hij zijn voedsel niet gewoon afstaan aan Kat, die nog een heel leven voor zich had. Zo ging de dag langzaam voorbij, Kat hoorde niets meer van de man achter het doek, het leek erop dat hij in slaap gevallen was. Zelf besteedde ze de rest van de dag aan het openen van de hazelnoten, wat een hele klus bleek te zijn. Voordat ze ging slapen besloot Kat even achter het gordijn te kijken, ze wist niet of het door het maanlicht kwam, maar de man zag er lijkbleek uit. Snel knoopte Kat het doek los en nam ze het mee naar de hoek zo ver mogelijk van de man vandaan, om daar vervolgens in slaap te vallen.


De volgende morgen wordt Kat gewekt door een paar harde kloppen op de deur. Slaperig komt ze overeind, en opent ze de deur. Tot haar verbazing wordt ze begroet door een jong jongetje, zijn bruine haar zit door de war en hij is vies van de modder. Hij werpt een blik naar binnen en zegt:

‘’Simon is dood, heb ik gelijk?’’

‘’Wie ben je?’’ Kat wist niet zeker of de man, die blijkbaar Simon heette, dood was, en ze wilde er liever niet heenlopen om te kijken of de man wakker was geworden of niet.

‘’Ik ben Zilverspar.’’ Hij probeert langs Kat heen naar binnen te kijken.

‘’Is Simon daar?’’

‘’Ja.’’

‘’Mag ik binnenkomen? Normaal mag ik altijd zijn eten met hem delen.’’

Nu maakte Kat zichzelf breder in de deuropening, Zilverspar zou niet aan haar kleine beetjes eten komen.

‘’Nee?’’ Hij keek teleurgesteld voor zich uit, draaide zich om en verdween tussen de bomen aan de rand van het bos.

Zodra Zilverspar verdwenen was, raapte Kat haar moed bij elkaar om bij de oude man te gaan kijken. Ze was niet geschokt toen ze ontdekte wat Zilverspar al had verwacht: hij was dood. Kat wist niet wat ze met het lichaam aan moest, dus besloot ze het maar te laten liggen totdat ze terug was van wat ze eigenlijk van plan was te gaan doen. Het was herfst, en ze was van plan om de noten die ze in het kastje had zien liggen te gaan zoeken.

De volgende paar dagen vervolgen bijna vlekkeloos voor Kat, ze vindt een grote tamme kastanje, krijgt het voor elkaar het lichaam van Simon bij het huis weg te krijgen en wordt niet meer lastiggevallen door Zilverspar. Althans, dat dacht ze. Als ze drie dagen later naar de tamme kastanje toekomt om kastanjes te rapen, staat het jongetje daar tegen de boomstam geleund en tekent met zijn voet rondjes in de ruwe bosgrond. Kat zucht als ze hem ziet.

‘’Ik ga je nog steeds geen voedsel geven.’’

Zilverspar knikt alleen maar en kijkt rustig toe hoe Kat zich aan de bolsters prikt en langzaam steeds meer kastanjes verzamelt. Terwijl ze daar onder zijn blik werkt bekruipt een onaangenaam gevoel Kat, maar ze kan het niet goed plaatsen.

‘’Eh, ik ga maar weer eens.’’

Ze draaide zich om en liep met stevige passen weg van de boom. Toen ze halverwege de boom en het huisje was hoorde ze echter iets achter zich.

‘’Zilverspar!’’ Van schrik sprong ze bijna overeind, de jongen bleef gewoon doodstil achter haar staan.

‘’Stop met volgen.’’ Het viel haar op dat de jongen geen kastanjes mee had genomen van de boom, of hij wist niet hoe hij ze open moest maken, of hij had ergens een andere voedselbron gevonden. Kat draaide zich om om verder te lopen, en ontdekte al snel dat Zilverspar haar bleef volgen. Geïrriteerd pakte ze een paar van haar kastanjes en gooide ze naar zijn hoofd.

‘’Hier heb je iets, ga!’’ Zilverspar pakte geen van de tamme kastanjes op, draaide zich om en liep weg.

Opgelucht vervolgde Kat haar pad, wat ze echter niet wist was dat hij daar de volgende morgen weer op haar zou staan wachten. Kat was die ochtend in een vrolijke bui, ze had ergens bessen zien staan die eetbaar leken, en het zou een welkome afwisseling in haar dieet van noten zijn. Als ze echter nog maar kort van huis is merkt ze al dat iemand haar volgt. Zilverspar komt vanachter een boom tevoorschijn en komt naast haar lopen, zijn voeten bijna geruisloos op de bosbodem. Kat besluit de jongen te negeren, als hij doorkreeg dat hij van haar niets anders dan een kastanje naar zijn hoofd geslingerd kon krijgen, zou hij wel weggaan.

Dat deed Zilverspar niet.

Terwijl Kat geknield de bessen zat te plukken, bleef Zilverspar haar met zijn doordringende, groene ogen aankijken alsof ze iets verkeerds deed. Ze begon boos te worden.

‘’Zijn deze bessen giftig ofzo? Ik heb ze vroeger al wel eens vaker gegeten en ben er nooit ziek van geworden.’’

Geen antwoord.

‘’Wil je wat eten?’’

Zilverspar schudde langzaam zijn hoofd.

‘’Als je niets nodig hebt, waarom ga je dan niet weg?’’

Nu opende Zilverspar zijn mond, de stem die eruit kwam klonk angstaanjagend en was niet te vergelijken met de stem die haar om de oude man vroeg.

‘’Zolang je de wilde heks blijft die je nu bent kan ik niet weggaan. Moorden scheppen een band.’’

Kat kijkt hem verbaasd aan. ‘’Ik heb nooit iemand vermoord.’’

Ze dacht nog dieper na.

‘’Die vliegen en kikker tellen toch niet? En hoe zou jij daarvan af weten?’’

Langzaam begint er iets tot haar door te dringen.

‘’Je leeft niet meer.’’

Het verklaarde veel.

‘’Nadat je mijn huis hebt verlaten ben je gestorven.’’

Zilverspar staarde haar alleen maar aan.

‘’Sorry.’’ Zilverspar vernauwde zijn ogen, hij leek op te pikken dat Kat en niet meende.

‘’Sorry haalt geen doden terug.’’ Fluisterde hij.

‘’Wat doet dat dan wel?’’ Nu brak er een grijns op het gezicht van de jongen door en hij gebaarde haar om hem te volgen.


Kats voeten begonnen pijn te doen, ze wist niet waar Zilverspar haar heen wilde brengen, maar het was wel erg ver weg.

‘’Zijn we er al?’’ Vroeg ze nieuwsgierig.

Zilverspar bleef stil.

Kat begon haar voetstappen te tellen, maar verloor ergens in de driehonderd de tel.

‘’Zijn we er al?’’

‘’Ja.’’

Kat keek verbaasd voor zich uit, dit stuk bos leek precies op welk stuk bos dan ook, ze kon niet zien wat er speciaal aan was. Zilverspar bleef echter lopen, en Kat volgde hem maar. Ze volgde hem tot een meertje, rond de oevers lag kroos en groeiden waterplanten, tussen de waterlelies kwaakten een aantal kikkers.

Moet ik sorry gaan zeggen tegen de kikker van toen ik zeven was?

‘’Je hebt maar een kans om te bewijzen dat het je wel degelijk spijt.’’ Hij wees met zijn hand naar de oever waar Kat nu beweging tussen het riet zag. Nieuwsgierig liep ze erop af, maar zodra ze de rietstengels uit elkaar duwde zag ze niets anders dan een paar vertrapte bloemen.

‘’Is dit alles?’’ Ze keek achterom naar Zilverspar, maar de jongen leek weer verdwenen te zijn.

Nu bewoog er iets verderop in het riet, Kat bewoog zich klunzig tussen de stengels door, totdat ze een gewonde eens zag liggen, zijn vleugel lag in een onnatuurlijke hoek en bloed welde op uit een diepe wond.

Hij gaat het niet redden.

Weer was er beweging verderop in het riet, deze keer ging het gepaard met geluid. Het was een geluid dat Kat goed kende van haar twee jongere zusjes, het was het gekrijs van een jong kind. Zodra ze dichterbij kwam duwde Kat haar vingers in haar oren en keek in de ogen van een kleine baby. Hij leek nauwelijks een paar dagen oud te zijn en schreeuwde naar zijn moeder. Nog steeds met haar vingers in haar oren draaide ze zich weer om, nu stond Zilverspar er wel. Ondanks het gekrijs van de baby kon Kat duidelijk verstaan wat hij zij.

‘’Wat kies je?’’

Kat keek rond, naar de gaten in het riet waar ze eerder gelopen had, de bloemen, de eend, en tenslotte de baby. De keuze lag voor de hand.

‘’Ik kies het water.’’

Geen van de drie zou Kat kunnen redden, geen van de drie zou Kat een beter leven kunnen geven. Dus waarom zou kat er niet gewoon voor zorgen dat ze nooit meer een leven zou vernietigen?

Voorzichtig waadde Kat het water in, het vulde haar laarzen en maakte gaten in het kroos. Nog even keek ze achterom naar Zilverspar, ze wist niet of hij knikte of zijn hoofd schudde, het was moeilijk te zien. Kat nam nog een stap en de grond verdween onder haar voeten, de diepte van het meer slokte haar langzaam op, totdat er niets meer van haar over was.’’


Eleanor kijkt op naar de zaal vol mensen en probeert hun mening over het verhaal in te schatten, maar ze zijn moeilijk te pijlen. Ze besluit en maar nog een stuk aan toe te voegen.


‘’Men zegt dat Kat nu samen met Zilverspar ronddwaalt, op zoek naar reizigers die al lang verloren zijn en hulp nodig hebben het juiste pad terug te vinden.’’

Advertisement